Site-archief

LONDONS / ARDENS

Jan Bommerson (1950) was docent Nederlands, trad op als cabaretier met ‘Jank’ en ‘Martin, Ton en Bommerson’ en als presentator van theater- en smartlappenavonden. Hij publiceerde gedichten en won er in Nederland en België prijzen mee. Hij reist graag naar noordelijke streken, fotografeert er en schrijft erover. In de zomer van 1979 reist hij naar de Noordkaap in Noorwegen en weer terug. Hij legde zijn ervaringen vast in enkele ‘zonderbare verhalen’ die werden gebundeld in ‘NOORS’, over een tot mislukken gedoemde reis door Noorwegen. Zijn tweede boek heet ‘De ontdekking van Shetland’. In dit boek vertelt hij het verhaal over zijn reizen naar de Shetlandeilanden in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het derde boek van Bommerson heeft twee titels en een unieke uitvoering in keerdruk, dus twee omslagen. Aan de ene kant LONDONS en aan de andere kant Ardens. In het midden botsen beide verhalen op elkaar. LONDONS verhaalt over de reiservaringen van de schrijver en zijn vriend Henk Vegter in een naargeestig Lonen gedurende de week van Kerst en oud-en-nieuw in 1973. Oorlog in het Midden-Oosten, een olieboycot en crisis in het westen, bomaanslagen door de IRA, beestenweer in de duistere wereldstad. Een wanhopige zoektocht naar een slaapplaats, wonderlijke ontmoetingen met de meest uiteenlopende figuren helpen hen de totaal onvoorbereide reis te overleven. ARDENS is een compleet ander verhaal. Het vertelt over de avonturen tijdens de tien reizen van Bommerson met Roel Sluiter, de latere burgemeester van Harlingen, naar de Ardennen in de jaren tachtig, altijd in de paasvakantie. Ze zijn er op jacht naar goedkope kitsch en twijfelachtig antiek in de talloze antiekschuren en brics-a-bracs. Dankzij hun ongebreidelde fantasie beleven ze grote avonturen. Hilarische momenten worden afgewisseld door ontregelende opmerkingen en observaties. Beide reisverhalen zijn subtiele portretten van vriendschappen, beeldend en met veel gevoel voor taal en detail onder woorden gebracht.

Heavy Metal Kids

Ze hebben de hele zaterdag in Londen rondgezworven. Alle grote winkelstraten hebben ze gehad. Oxford Street, Regent Street, Covent Garden.
De wereldberoemde HMV-shop in Oxford Street heeft alle soorten muziek. Klassiek, jazz, pop, alles is er te koop. Jan en Henk hebben de halve middag in de bakken lopen neuzen.
‘Hebben jullie ook lp’s van de Heavy Metal Kids? Ken je die groep?’ had Jan gevraagd aan een jongen die achter een toonbank stond op de afdeling popmuziek.
‘Ja, maar sorry, ze hebben nog geen platen uitgebracht.’
‘We gaan er vanavond heen, in de Marquee Club.’
‘Okay, good, ik heb ze nog niet gezien, wel goeie dingen over ze gelezen. Ook hele slechte, trouwens. De zanger, Gary Holton, is brilliant, zeggen ze. Heeft nog bij Hair gezeten.’
‘Dat is grappig, ik heb de Nederlandse Hair gezien in Amsterdam, in een circustent, een paar jaar geleden.’
‘Nice. Maar de Heavy Metal Kids is wel wat anders dan Hair.’
‘Ja, vast wel. Toch mooi dat zo’n nieuwe groep in de Marquee speelt.’
‘De Marquee is geweldig. In oktober heeft David Bowie er nog gestaan.’
‘Ja, dat hebben we gehoord.’
Een oudere heer komt erbij staan, een lp in zijn hand.
‘Sorry,’ zegt de jongen verontschuldigend, ‘veel plezier vanavond. Ik zou er wel op tijd naar toe gaan, als ik jullie was. Het kon wel eens druk worden.’
Hij wendt zich tot de nieuwe klant: ‘How can I help you, sir?’
De Cockney Pride is hun vaste pleisterplaats geworden. Aan het eind van de middag stappen ze er naar binnen. De barman begroet ze als vaste gasten. Hij wijst naar een van de bierhendels. De jongens knikken. De barman pakt glazen en begint te tappen. Het straaltje bier komt angstig dun en traag uit de kraan. Jan en Henk zijn al gewend aan het slome tapgedrag van de Britse biertechniek. Het geeft ze de tijd om op hun gemak genoeg kleingeld uit hun portemonnee te vissen om het bier te betalen.
‘Straks naar de Marquee, te gek, proost,’ zegt Jan als ze hun natte jassen hebben uitgetrokken en hun vaste plekje op de grote rode bank hebben ingenomen. Hij verheugt zich oprecht op het uitje.
‘Wel op tijd ernaartoe.’ Jan weet dat Henk zich daar minder zorgen om maakt.
‘Ik ga daar niet een uur van tevoren op de stoep staan.’
‘Nee, natuurlijk niet. Gewoon, een beetje op tijd. Wat die jongen in de HMV-shop zei.’
Ze drinken bier, ze roken, ze kletsen, met elkaar en met andere bezoekers van de Cockney Pride.
Het is al een drukte van belang onder de rood-wit gestreepte overkapping boven de ingang van de Marquee Club in Wardour Street. De deuren zijn nog gesloten. Er is veel publiek op het concert af gekomen. Een vrolijk rumoer stijgt op uit de kleine menigte. Praten, roepen, lachen. Allemaal leeftijdsgenoten van Jan en Henk.
Een enkele nagekomen oudere hippie en een paar jongens die zijn weggelopen van de set van A Clockwork Orange, de verontrustende film van Stanley Kubrick. Hoge zwarte schoenen, hoog opgetrokken broek, bretels, maar vanavond ongevaarlijk. Als de deuren opengaan, drommen ze met z’n allen naar binnen. Ze kopen een kaartje, een pond per man.
‘De Pussycat Club was een stuk duurder.’
‘Dat komt omdat hier geen blote mevrouwen zijn, dat scheelt in de kosten,’ zegt Henk. Jan lacht.
In de gang naar de zaal hangen posters van de vermaarde groepen die hier gespeeld hebben. Jan probeert de namen te onthouden. De zaal is vol. Erg vol. Er is weinig licht. Boven het podium hangt net zo’n gestreepte overkapping als buiten boven de ingang, als een grote marktkraam. De wanden en het plafond van de zaal zijn zwart geverfd. Jan en Henk staan bij elkaar in de buurt, maar door de bewegingen van het stijf opeengepakte publiek hebben ze weinig controle over hun positie en schuiven ze steeds verder uit elkaar.
Ik beweeg met de massa mee, constateert Jan, net als die keer in het Olympisch Stadion in Amsterdam, bij Ajax-PSV, maar daar waren natuurlijk veel meer mensen. Als ik niks doe, beweeg ik steeds verder weg van het podium. Als ik niet uitkijk, sta ik straks helemaal achterin.
Af en toe zet hij zijn schouders en zijn ellebogen in om zijn plek te behouden of om wat dichterbij te komen.
Op het podium staan een paar microfoons op standaards, achterop een drumstel en links en rechts hoge torens van speakerboxen. Aan het plafond hangen grote vierkante spots.
Op dit podium hebben de Stones gestaan, mijmert Jan, en de Who, Jimi Hendrix, David Bowie. Dit is een historische plek.
Uit de speakers klinkt luide muziek, om het publiek vast in de stemming te brengen. Henk en Jan moeten hun stemmen verheffen om zich verstaanbaar te maken. Ze zeggen niet veel.
Het licht in de zaal gaat uit. De muziek wordt weggedraaid. De spots aan het plafond gaan aan. Ze stralen hun felle bundels op het podium. Achter de gestreepte overkapping zit kennelijk ook nog een hele rij spots. Het podium baadt in oogverblindend licht. De stem van een onzichtbare spreker kondigt met een hoop omhaal van woorden de band aan. Hij sluit af met een luid en lang aangehouden ‘Heavy Metal Kids’, waarbij hij alle vijf lettergrepen van de bandnaam apart uitspreekt, met evenveel klemtoon. De ‘i’ van Kids houdt hij extra lang aan.
De band komt op. Vijf man. De drummer gaat achter zijn drumstel zitten, de bas- en de sologitarist hangen hun gitaren om, de toetsenman staat achter zijn keyboard, de zanger springt op zijn microfoon af en de muziek barst los. Oorverdovend. Tien keer zo luid als de muziek die voor de show uit de boxen kwam.
De lichtman moet wel als een bezetene aan de knoppen schuiven, want het licht flitst wild heen en weer. De geluidsman heeft zijn knoppen helemaal naar boven geschoven.
Met een zwaar Cockney-accent slingert de zanger, in zijn Dickens-achtige uitmonstering, te hoge broek, bretels, frommelige hoge hoed, zijn teksten de zaal in. Het publiek schreeuwt mee. Ze kennen de nummers. The Cops Are Coming, She’s No Angel. Teksten vol drank, drugs, geweld en zelfvernietiging. De hoge hoed gaat af.
Na een van de nummers zegt de frontman, Gary Holton, dat ze volgend jaar, in 1974, hun eerste lp zullen uitbrengen. Luid gejuich. Holton zet een grote uniformpet op.
Volgende nummer.
‘No one in the world likes me,’ schreeuwt hij in zijn microfoon. Het publiek joelt.
Met zijn penetrante schelle stem gaat Holton verder. Zijn felle, wijd opengesperde ogen kijken het publiek in, hij trekt wilde grimassen. Delirious eindigt met de hoge hysterische lach van een waanzinnige.
Je kunt zien dat hij theaterervaring heeft, denkt Jan.
De gitarist speelt een paar razendsnelle snerpende solo’s. De drummer werkt zich in het zweet, zijn tempo’s zijn verbijsterend. Holton trekt de microfoon uit de standaard en springt het hele podium over.
Hij doet een paar stappen naar voren, naar de rand van het podium, doet een schijnaanval naar een jongen die helemaal vooraan staat. Die duikt weg, maar Holton grijpt hem bij het haar en trekt hem naar zich toe. Slaat een arm om zijn nek en lijkt hem te wurgen. Dan laat hij hem los. Jan staat er bovenop. De jongen maakt een triomfantelijk gebaar naar zijn vrienden. Hij lacht.
Een eindje verder staat Henk. Ze grijnzen naar elkaar. Henk zegt iets. Zijn lippen bewegen, maar Jan hoort hem niet.
‘Prima band,’ roept Jan terug.
Lachend haalt Henk zijn schouders op.
Jan kan het zweet op het voorhoofd van Holton zien. Bij het popfestival in Bath, drie jaar geleden, had je een verrekijker nodig om te zien wat er op het podium gebeurde. De muziek was geweldig, maar hij heeft weinig gezien. Alleen Zappa, met de Mothers of Invention, die banjerden vlak langs hem, toen ze zich van achteruit door het publiek naar voren drongen. Toen ze gingen spelen, op het verre podium, was er niet veel van te zien. Het was te druk om naar voren te lopen.
Het concert eindigt met een lang nummer, met gitaarsolo’s en een drumsolo. Het applaus is gemengd met gejuich en gejoel en geroep om meer, meer, meer. De band speelt nog een nummer en dan is het afgelopen.
‘Thank you, goodnight.’
En weg zijn ze.
Ze staan op straat. Er is een dichte mist neergedaald over de stad. De concertbezoekers gaan als donkere schaduwen op in de nevelige duisternis achter de zwakke straatlantaarns.
In het hoofd van Jan tollen gierende, stampende en fluitende geluiden rond alsof hij nog in het zaaltje staat.
In de Cockney Pride nemen ze nog een pint.
Tijdens de lange wandeling naar Judd Street neemt het kabaal in Jans hoofd nauwelijks merkbaar af. De volgende ochtend zijn de geluiden weg en klinkt zijn hoofd weer normaal.