Site-archief
DRUKTEMAKER DOWN UNDER
Elly Molenaar (1979) schrijft en fotografeert voor verschillende websites, bladen en kranten, waaronder oppad.nl en Kek Mama. Reizen is wat ze het liefste doet. Eerst in haar eentje, maar tegenwoordig samen met haar vriend en dochter. In Druktemaker Down Under reist Elly Molenaar zes maanden lang met vriend Richard en dochter Nika (3) door Nieuw-Zeeland en Australië. Een half jaar vol onvergetelijke belevenissen, dikke pret en bijzondere momenten. Van een aanvaring met een zeehond in Oamaru en een driftbui in de rugdrager op een bergkam in Western Australia tot een heuse ‘kolala’-expeditie in New South Wales.
Het is best een zware wandeling, met een boze peuter in mijn armen, in Turks stoombad-temperaturen. We besluiten de avonturen vandaag te laten voor wat ze zijn en in het zwembad op de camping af te koelen. Met die beslissing is Nika het gelukkig wel eens. Toch nog een leuke dag, zonder dat we hoeven uit te kijken voor enge, glibberige en gevaarlijke dieren. Die komen niet in het zwembad, hebben we besloten.
JUNGLE BELLS
Angeline Schoor, geboren en opgegroeid in Haarlem, woont met haar Schotse partner, vier ratten en twee harpen in een oud dijkhuisje op het platteland van de Hoeksche Waard. Op deze idyllische plek heeft zij een praktijk als coach en trainer. Omdat zij in hart en nieren muzikant is, speelt de muziek in haar praktijk een centrale rol. Zo nu en dan staat zij met haar harp op het podium. Tussen de familiebezoeken naar haar tweede thuisland Schotland bereizen zij en Roy zo veel mogelijk nieuwe bestemmingen.
.
.
1 januari 2019
KRABI, TARA RIVER HOTEL EN RAILAY
Roy maakt me wakker vlak voordat het nieuwe jaar begint en helpt me overeind. Voetje voor voetje schuifelen we naar het balkon op de gang om naar het vuurwerk te kijken. In totaal zien we zes vuurpijlen de lucht in gaan. Beneden in de straat speelt een band. Om half een wordt alles stil. De Thai zijn kennelijk ook niet van die feestvierders. Waarschijnlijk moeten ze morgen allemaal vroeg op, net als wij. Gelukkig Nieuwjaar.
Als ik wakker word, is mijn rug een stuk beter. Ik ben stijf en traag, maar ik kan in ieder geval weer lopen en zelfs mijn sandalen vastmaken, zij het heel langzaam. Wat een opluchting. Snel reorganiseren we de kamer, want voor vannacht verkassen we naar een kamer met uitzicht op de Tara. We kunnen er al in dus het is een kwestie van spullen verplaatsen.
Voor ons voor vandaag geplande uitstapje naar Railay worden we om half tien opgehaald, dus we hebben nog tijd voor een ontbijt. Dit hotel doet daarin, dus dat scheelt ons een tochtje naar het centrum van Krabi. Om half tien is er nog geen busje. De hotelmevrouw die onze transfer heeft geboekt, wordt een beetje nerveus en slaat aan het bellen. ‘Ja, nog vijf minuten’, roept ze opgelucht als ze uitgetelefoneerd is. Ze gaat al vast op de uitkijk staan. Om tien voor tien komt er wat aangerammeld. Dit gaat krap worden, want onze veerboot vertrekt om tien uur. We weten niet hoe ver het rijden is. We stappen zo vlot in als mijn stijve rug het toelaat. Ik zit net lekker als het busje stopt. Ongeveer tweehonderd meter verder. Dat meen je niet. We staan voor de pier die we vanuit onze hotelkamer kunnen zien. Dat hadden we best kunnen lopen, zelfs in mijn huidige staat. Maar ja, we zijn nu met het busje ter plaatse gekomen. Na wat onduidelijk gedoe met kaartjes die we moeten kopen maar die we al hebben betaald aan de hotelmevrouw krijgen we een sticker op ons shirt en mogen we aan boord van een oude longtailboot die aan de kade ligt te dansen op de golven van de Tara.
Het is ongeveer veertig minuten varen naar Railay. De bootsman zet een gezellig muziekje op. Voor mij hoeft dat niet. Maar zodra we het zeegat uit zijn en hij de oude motor een tandje hoger zet, hoor je er niets meer van. De bootsman, die er vlak naast zit en dit waarschijnlijk dagelijks doet, moet vast stokdoof zijn.
De aanblik van de kliffen van Railay slaat ons met stomheid. We hebben er wel foto’s van gezien, maar die doen er absoluut geen recht aan. Hoog verheffen ze zich boven de azuurblauwe zee. Ze zitten vol grotten, die omkranst zijn met lange, sierlijke stalactieten, als talloze ingangen naar een ondergrondse sprookjeswereld. Witte reigers vliegen laag over het water. Je hebt gewoon niet genoeg ogen om het allemaal in je op te nemen. We meren aan bij een pier die zeker honderd meter het water in steekt. Hij is gemaakt van blauwe plastic drijvers, die als een legpuzzel in elkaar passen. Hé, dat is nog eens een goede manier om je plastic te recyclen. Het geheel deint op het ritme van de golven heen en weer. Als je erover loopt, is het net alsof je op het water zelf loopt. Meer landinwaarts, waar het modderig wordt, krioelt het van de krabben. Het zijn van die zwaaibeestjes, met een grote schaar aan één kant. Er zijn er zo veel dat je niet op het zand zou kunnen lopen zonder ze te pletten. Maar als je dichterbij komt, schieten ze razendsnel een gat in het zand in. Ik zou ze wel uren kunnen bestuderen. Er valt hier zo veel te zien en we hebben alleen vandaag om dit alles te omarmen.
Al een paar minuten nadat we het pad zijn ingeslagen naar het strand dat we willen gaan verkennen, stuiten we op een bordje dat vermeldt dat het maar driehonderd meter is naar een grot. Grotten heb je nooit genoeg gezien, dus we gaan eens kijken. Al voordat we er zijn, treffen we in de rotswand een andere grot aan die ook het verkennen waard is. De Railayanen hebben niet de moeite genomen deze grot een naam te geven of er een loketje bij te zetten. Ze hebben er zo veel dat ze alleen de bijzonder mooie exemplaren bestempelen als bezienswaardigheid. Maar deze mag er ook wezen. Hoog oprijzende druipsteenformaties en imposante stalactieten, die aan een griezelig dunne basis van de rotswand naar beneden hangen, vormen de ingang, als een poort. Het is bijna eng om eronder te staan. Je zult zoiets toch op je tater krijgen. Als we alles bewonderd hebben, lopen we door naar de grot die wel bewegwijzerd is. Hier staat wel een loketje waar je een kaartje moet kopen. Dat vinden we niet erg. Deze grot wordt bewoond door vleermuizen en bezoekers wordt vriendelijk verzocht hen met het benodigde respect te behandelen. Dat zullen we zeker doen. Het zou niet in me opkomen hun leefruimte, waarin ik slechts te gast ben, te beschadigen of verstoren. Er is een rondgaand pad in de grot aangelegd met hier en daar een schijnwerper op een strategisch punt. Langs een van de wanden hangen kalkstenen gordijnen die zo dun zijn, dat het licht er doorheen schijnt. De plooien hangen in rijen naast elkaar, bijna als een natuurlijk orgel. Als muzikant kan ik het natuurlijk niet laten om te testen welke tonen eruit komen als ik er voorzichtig op klop. Al snel heb ik de tonen gevonden en laat ik het ritmische intro van het bekende ‘Africa’ van Toto door de grot klinken. Wauw!
VERSTOPPERTJE IN DE TEMPEL
Nynke Bos (1982) volgde de pabo aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Tijdens een stage in Thailand werd ze bevangen door een liefde voor Azië. Tien jaar werkervaring in het speciaal onderwijs en vele reizen door Azië verder, vertrok ze met haar gezin voor een jaar naar Laos. Daar werkte ze als leerkracht en docentencoach op een lokale school. Nynke Bos schrijft columns voor het Nederlands Instituut voor Onderwijs- en Opvoedingszaken (NIVOZ) op Hetkind.org en voor KiindMagazine. In ‘Verstoppertje in de tempel’ beschrijft Nynke Bos haar sabbatical in Laos. Een jaar lang woonde en werkte zij in het Zuidoost-Aziatische ontwikkelingsland, met haar drie jonge kinderen. Een jaar waarin haar liefde voor het land groeide, maar waarin zij ook de – vaak harde – omstandigheden ervoer van het dagelijks leven in Laos.
.
Pii Mai
Al weken maakt het land zich op voor het feest der feesten: Pii Mai, oftewel het Laotiaans nieuwjaar. Volgens de boeddhistische jaartelling staat het jaar 2559 voor de deur. Op de markt liggen de kraampjes opeens vol met waterpistolen, opblaasbadjes (reeds opgeblazen), waterdichte tasjes en haarverf in alle kleuren van de regenboog. Langs de weg staan stalletjes met de officiële Pii Mai-kleding: hawaï-achtige bloemenbroeken en felgekleurde shirts, gesponsord door Beerlao. Daags voor het feest zal losbarsten zijn de scooters en songteaws nog voller dan normaal. Behalve extra voedselvoorraad zie ik opgeblazen badjes voorbijrijden en opvallend veel koelkasten die op het dak zijn geknoopt. De grote winkels hebben zomeruitverkoop en het bier moet met Pii Mai natuurlijk goed koud staan. Vier dagen lang zal het land op zijn kop staan. Alle winkels en restaurants zijn wel een week dicht. Geen idee wat we kunnen verwachten, maar ik denk dat ik er klaar voor ben. Kom maar op.
De eerste ochtend laat de buurman ons voor zeven uur weten dat het feest begonnen is. Hij heeft enorme boxen in zijn pick-up gehesen en laat er de grootste Pii Mai-hits uit schallen. Ondertussen spant hij een zeil boven de tafels en stoelen, vult tonnen met water en versiert het geheel met bloemen en palmbladeren. De buurvrouw heeft de was gedaan en zit nu tussen de schone was en het vuile water op de grond. Ze ontdoet een kip van zijn ingewanden en maakt hem klaar om te bakken. De muziek staat inmiddels zo hard dat we elkaar binnen niet meer kunnen verstaan. We proberen dat de buurman subtiel duidelijk te maken. Hij lacht. Het is ook helemaal niet de bedoeling dat we binnen met elkaar gaan praten, we moeten buiten komen en bier drinken. Dus dat is wat we doen. En zo staan we – het ontbijt net achter de kiezen – met een biertje in de hand in de tuin van de buren. De kinderen vermaken zich minstens zo goed. Samen met wat andere kindjes uit de buurt zitten ze in badjes en teilen water elkaar nat te gooien. Happy Pii Mai.
‘We gaan straks naar de tempel’, laat de buurman weten, ‘daarna is er feest.’ Ik denk aan de feesten in de tempel die we in Vientiane hebben meegemaakt. Die begonnen meestal stervensvroeg, de hele buurt kwam in de netste kleren bij elkaar om te eten en om voedsel en geld aan de monniken te doneren. Het is al weer een tijd geleden dat ik een grote groep monniken heb horen shanten, dus ik leg mijn sinh vast klaar: de traditionele rok die door vrijwel alle vrouwen en schoolkinderen wordt gedragen. Maar zoals gewoonlijk loopt hier niets zoals ik verwacht. Ik zie in de uren die volgen niemand aanstalten maken om naar de tempel te gaan, dus ik drink nog maar een biertje.
Mijn glas bier wordt overigens goed in de gaten gehouden. Is het half leeg, dan wordt het bijgeschonken. Drink ik te lang niet, dan komt er ijs bij. Raakt het onverhoopt helemaal uit verhouding, dan wordt het weggegooid en begint het weer van vooraf aan. Ondertussen wordt de kip gebakken op de stenen ronde barbecue, die straks uiteraard met plakrijst zal worden geserveerd.
In ons straatje begint het druk te worden. Er zijn meer mensen die een feestje hebben met muziek en bier. Voorbijgangers worden met gejuich aangehouden en natgegooid. Ik begin er zelf ook lol in te krijgen. Samen met de kinderen gooien we alles en iedereen nat. De muziek schalt over straat en overal wordt gedanst, gelachen en met water gegooid. Er rijden pick-ups vol feestvierders langs om water te gooien of te ontvangen, vaak heerlijk liggend in een opblaasbadje.
Dan opeens komen een paar buurvrouwen in beweging; tijd om naar de tempel te gaan. We wandelen in onze Pii Mai-outfit over straat, de tempel in. Waar je normaal geen blote knie of schouder zult treffen, mag vandaag alles. Het terrein is veranderd in een grote modderpoel, want ook hier wordt water gegooid. In die modderpoel staan tientallen pick-ups vol feestende mensen geparkeerd. Ook in de tempel is het een modderige en glibberige bedoeling. Zo glibberig dat iedereen zijn schoenen aan mag houden. Binnen zit een groepje monniken op een verhoging. Ze knopen armbandjes om terwijl ze de ontvanger alle goeds toewensen. Alle boeddhabeelden die de tempel rijk is staan op een rij en worden door de tempelgangers natgegooid. Happy Pii Mai, Boeddha.
De volgende dag begint rustig. Maar tegen het middaguur hebben verschillende straatgenoten zich weer opgeladen om verder te feesten. De muziek gaat weer aan er wordt gedanst en met water gegooid.
Op dag drie wil ik eigenlijk wel wat te eten halen op de fiets, maar nog steeds wordt er met water gegooid en met tuinslangen gespoten. Toch maar even een blokje om op zoek naar een droge route.
Dag vier is ronduit te veel. De buurman geeft opnieuw een feest en zet alles weer in alle vroegte klaar. Echt? Nog een keer? Jawel. Voorbijgangers draaien op de hoek van de straat om, op zoek naar een andere manier om niet kletsnat hun bestemming te bereiken.
NOORS
Jan Bommerson (1950) was docent Nederlands, trad op als cabaretier met ‘Jank’ en ‘Martin, Ton en Bommerson’ en als presentator van theater- en smartlappenavonden. Hij publiceerde gedichten en won er in Nederland en België prijzen mee. Hij reist graag naar noordelijke streken, fotografeert er en schrijft erover. In de zomer van 1979 reist hij naar de Noordkaap in Noorwegen en weer terug. Hij legt in totaal ruim negenduizend kilometer af. In 2016 schrijft hij het verhaal over wat zo’n lange reis, die iemand in zijn eentje onderneemt, in een mens teweeg kan brengen. Het gaat over verwachtingen, teleurstellingen en euforie, over domme pech en gelukkig toeval.
Middernachtzon
Mijn eerste ochtend op de Noordkaap. Het wordt tijd voor een plan. Wat moet hier gebeuren? Nu ik eenmaal mijn doel heb bereikt, op de plek ben die zo lang aan mijn horizon heeft gelegen, wil ik er alles uithalen wat er in zit. Maar wat zit erin? Ja, het landschap is hier imposant. De rotspartijen aan de kust zijn hoog en ruig. Ondanks mijn verantwoorde bergschoenen, speciaal voor deze reis aangeschaft, durf ik het niet aan om al te veel op die steile brokkelige hellingen rond te klauteren. Bang voor een doodsmak in de diepte. De toendra’s met de sneeuwvelden zijn ook mooi, vooral omdat ze voor mij helemaal nieuw en ongewoon zijn. Ze lijken niet op plekken waar ik eerder ben geweest.
In de diepte van een fjord staat, tweehonderd meter onder mij, een klein roodgeverfd huisje aan het water. Het is onmogelijk het huisje te bereiken op een andere manier dan over zee. Een uitgelezen plek voor als ik me ooit nog eens onvindbaar zou willen maken voor de rest van de grote boze wereld. En als dat niet haalbaar is, kan ik altijd nog uitwijken naar Gjesvaer, dat kleine minivissersdorpje aan het eind van dat slingerende grindpad waar nooit iemand komt.
Het is goed je een beetje te verwijderen van de toeristische hoogtepunten hier. De Noordkaap zelf is natuurlijk een idiote plek. Er zijn hier meer mooie plekken en die zijn een stuk minder idioot. Ik wil maar eens wat rondwandelen en goed om me heen kijken op dit eiland om een plaats vinden waar de middernachtzon goed te zien is. En ik wil een andere plek voor de tent zoeken. Ik ga mijn dagen hier niet steeds op dezelfde plek staan. Het is me te dicht bij het toeristische spektakel.
Onderdeel van het Plan is om in ieder geval, als ik dit eiland verlaat, dat op tijd in de ochtend te doen. Dan ontloop ik de file voor de boot. En als ik die ochtend ook nog minder lang hoef te rijden naar Honningsvåg, door de nacht wat zuidelijker door te brengen, heb ik helemaal grote kans op een vroege boot. Buitengewoon slim vind ik mijzelf. Dit Plan is briljant. Bijna tevreden laat ik mij bij een weids uitzicht over rotsen en zee achterover zakken tegen een keiharde verticale granieten muur van kort na de oerknal.
Die avond rijd ik naar een kleine baai, met vrij zicht naar het noorden, die ik overdag heb ontdekt. Het is de ideale plek om het wonder van de middernachtzon te ondergaan. Ik verheug me op de heerlijke stilte, zonder geleuter van andere toeristen, de zon laag boven de horizon en alleen het geluid van het kabbelende water van de rustige baai. Daar kan ik onder typisch Noorse omstandigheden nadenken over de rest van mijn leven, in ieder geval over de eerstvolgende paar weken ervan.
Het is een fantastische plek. Ik ben er op tijd en ik heb een stukje met mos begroeide rotsen gevonden waar ik prettig kan zitten. De omstandigheden zijn ideaal. De zon schijnt op mijn gezicht. Er komt geen warmte vanaf. De rotsen zijn eigenlijk wel vrij koud. Ik ga op mijn fotokoffer zitten, leun achterover, rug tegen de rotsen. Echt lekker zit het niet. Toch betrap ik mezelf erop dat ik hier, de eerste keer deze reis, oprecht zit te genieten. Dat ik al weer een paar dagen geen gezelschap heb gehad, geen woord gezegd heb, is jammer, maar dit weegt er vooralsnog ruimschoots tegenop. Deze stilte is nieuw, en anders dan de stilte eerder, onderweg, weldadig.
Deze gedachte heeft zich nog maar even geleden in mijn hoofd gevormd, en daar een comfortabel plekje gevonden, als ik een auto hoor. Dat is gek, want deze baai ligt aan het einde van een smal onverhard karrenspoor. En ja hoor, ik hoor dat de auto tot stilstand komt en de motor wordt uitgeschakeld. Ik hoor het openen en het dichtslaan van twee deuren en stemmen, gepraat, geklets, gezwets. Het geluid komt dichterbij. Een ouder echtpaar stelt zich vastberaden op aan de kustlijn om maar niets van het bijzondere schouwspel te hoeven missen.
De zon is inmiddels een eindje verder naar het noorden gedraaid en is een beetje gezakt, maar hij staat nog ruim boven de horizon. Hij is verkleurd naar oranjerood en ik kan er recht tegenin kijken. Het is nog geen twaalf uur. Nog steeds geen wolkje aan de lucht. En hier is verder niemand, alleen verdomme dat oude echtpaar, dat heel toevallig ook deze plek heeft uitgekozen om getuige te zijn van het noordelijke natuurverschijnsel. Ik verman me. Ik moet niet zeuren, niet kinderachtig doen, wat heb ik nou eigenlijk te klagen. Zo’n oud stel, wat heb ik daar nou voor last van. Ze maken niet veel lawaai en ik heb genoeg veerkracht en verbeeldingskracht om ze weg te denken. Als ik een beetje mijn best doe, zijn ze er helemaal niet. Ik zak weer weg in onduidelijke fantasieën.
Ik schrik wakker van het geluid van stemmen. Veel stemmen. Meer dan de twee van die auto kunnen voortbrengen. Er staan inmiddels een stuk of tien mensen in mijn baai naar mijn zon te staren en elkaar daar weer verslag van te doen. Dat is knap, want eigenlijk is er niks bijzonders te zien. Wat moeten die lui hier allemaal? Hoe weten ze van dit plekje?
Er komen nog meer auto’s aan. En er klinkt geronk achter de heuvels. Als ik in de verte een moeizaam manoeuvrerende autobus zie aankomen, stijgt er een kille woede in mij op. Dit kan niet waar zijn! Maar ik weet het zeker. In alle boekjes, folders en gidsen over Noorwegen moet dit baaitje met grote rode hoofdletters aangegeven zijn. Op elke reisleiderscursus besteden ze aan deze plek een complete lesavond. Dit moeten ze uit hun hoofd leren.
De bus stroomt leeg. Er staan nu wel vijftig of zestig overdreven enthousiaste vakantiegangers op het rotsachtige strandje. Ze praten, ze roepen, ze draven luidruchtig heen en weer en de meest toegewijde types stellen zware statieven op met grote dure camera’s. Ook ik vind het tijd worden wat foto’s te maken, hoewel de lol mij inmiddels definitief vergaan is. Ik moet voordringen om een foto te kunnen maken waar geen andere mensen op staan. Ik moet bijna mijn excuses maken aan anderen omdat ik in hun beeld sta.
Eigenlijk heb ik het wel gehad met die middernachtzon en wil ik naar de tent terug, zo snel mogelijk, maar ik gun die anderen niet de pret mij als een van de eersten weg te zien rijden. Ik wacht tot er beweging komt in de bejaarde mensenmassa. Het is inmiddels ver na middernacht en de zon komt al weer een beetje omhoog. Ik kan alleen maar feitelijk constateren dat het inderdaad een bijzonder verschijnsel is; ervan genieten kan ik nu niet. Mensen lopen terug naar hun auto’s en starten de motoren. Het wordt wat leger op de rotsen.
Plotseling besluit ik dat ik niet wil wachten. Ik moet hier weg. Nu. Ik pak mijn fotokoffer, been naar mijn auto, stap in, trek de deur met een woedende klap dicht, start de motor en rijd weg. Ik heb haast. Ik nader een andere auto, kan hem op dit smalle weggetje niet inhalen en moet achter hem blijven. Ik houd onbeleefd, maar weloverwogen, weinig afstand. Eigen schuld.
Het enige bescheiden pleziertje van die nacht beleef ik als ik al die andere auto’s op de driesprong rechtsaf zie slaan, naar het zuiden, en zie hoe ze op die weg in een lange file achter elkaar aan moeten blijven keutelen. Ik draai linksaf, richting Noordkaap. De hobbelige grindweg ligt leeg en verlaten voor mij. Ik geef gas. Veel gas. Met veel te hoge snelheid raas ik naar het noorden, terug naar de Noordkaap, naar mijn tent. Vol gas. Stofwolken in mijn achteruitkijkspiegel.
Straks wel op tijd remmen, anders rijd ik van Europa af.
UIT HET NIETS
Hanny van Hoeijen (1948) is schrijfster, kokkin en met haar man Jos eigenaar van Camping Lallé. In haar jonge jaren schreef ze voornamelijk gedichten en later kinderverhaaltjes. In 1990 emigreerde ze naar Frankrijk om een camping en restaurant te beginnen. Daardoor stond het schrijven op een laag pitje. Deze passie heeft ze de afgelopen jaren weer opgepakt en met ‘Uit het niets’ maakt ze haar debuut. Hanny schrijft ook kinderverhalen. Onlangs heeft ze het prentenboek “De legende van Lallé” geschreven, vooral bedoeld voor de jeugdige campinggasten in Lallé.
De laatste der Mohi…kippen
In het decor van een plattelandscamping past wel een kleine veestapel. We zullen beginnen met een paar kakelende kippen om de landelijke sfeer te creëren. Waar kunnen we die beter uitzoeken dan op de grote boerenmarkt in Brive, een middelgrote stad met een gezellige winkelboulevard, een oude kathedraal middenin het historische centrum en twee dagen per week een markt. Het grote plein staat tjokvol kleurige kraampjes. Het ruikt naar verse broden, kip aan het spit en bij de kaasboer prikkelen de doordringende geuren van geitenkaas en blauwschimmel uit de Auvergne onze neusgaten. In de markthal is elke centimeter gevuld met kooien, dozen en kratten met kleine dieren, die luidkeels protesteren tegen hun meestal veel te kleine behuizing. Het oorverdovende geluid van kakelen, blaten, kwaken, knorren en hinniken doet denken aan een orkest waarvan de leden ieder een ander deuntje spelen. Het zware ronde dak trilt tussen de houten spanten.
We banen ons een weg door de chaos van druk gebarende boeren en marktkooplui, die op hun eigen manier zaken doen met elkaar. Om de beurt schreeuwen ze bedragen, waarbij ze elkaar tegelijkertijd fors op de binnenkant van de handen meppen. Bij alle kraampjes liggen stukken stokbrood met hompen kaas en worst tussen flessen wijn en thermoskannen koffie. Als een aankoop goed afgesloten is, gaan direct twee glazen wijn de lucht in en wordt er geklonken op de goede afloop. Het valt ons op dat geen enkele koop afgesloten wordt met de prijs die op het kaartje staat. Daarna worden de kippen, eenden, duiven, geiten en zelfs kleine pony’s afgevoerd naar de vaak gammele vervoermiddelen, die roestig blinkend in de zon de wacht houden.
We hebben al snel een paar vrolijk gekleurde kipjes op het oog. Uit beleefdheid en omdat we de taal nog niet voldoende beheersen, durven we niet af te dingen en geven de prijs die gevraagd wordt. Ons vee krijgt een veel te kleine doos als reiskoffer. De kakelende kopjes worden hardhandig naar beneden geduwd en terwijl de veren in de rondte vliegen en aan onze truien blijven hangen, vouwt de kordate boerin de deksel stevig dicht en drukt de levende have in onze handen. We hebben het sterke vermoeden dat we veel te veel betaald hebben. Zo snel we kunnen, rijden we naar huis om de arme dieren uit hun ongemakkelijk positie te bevrijden.
Van het grote weiland naast het kampeerveld hebben we een flink stuk met paaltjes en gaas afgezet. Het kleine grut voelt zich binnen de kortste keren helemaal thuis. Vertederd kijken we toe hoe ze elk stukje van het terrein verkennen en ruzie maken om de vette regenwormen. Kleine kipjes worden snel groot en we hebben er niet aan gedacht dat kippen ook, zij het minder goed dan vogels, kunnen en willen vliegen. Het gebeurt regelmatig dat de buurman ons boos belt als de kippen hun vertrouwde leefruimte verruilen voor zijn groentetuin met heerlijke malse slakropjes. De vliegpennen moeten worden geknipt volgens onze buurvrouw, de koeienhoedster. We hebben geen enkel idee waar die zitten en ook al hadden we dat wel gehad, dan nog zou niemand van ons het aandurven om ze te knippen.
We kijken het nog een poosje aan, verhogen het gaas, maar er komt geen verbetering. De kippen hebben het duidelijk op de sla van de buurman gemunt en ze hebben nog een andere interesse. Bij de buurvrouw van de koeien scharrelen ook kippen… en een haan. Om praktische redenen hebben wij geen haan aangeschaft. Wat zouden we moeten beginnen met alle kuikentjes die dan automatisch komen? Onze kippen denken daar anders over, de natuur moet haar beloop hebben. Ze nemen ’s nachts de benen om de verleidelijke Don Juan een bezoek te brengen en marcheren op de terugweg hongerig van het liefdesspel door de groentetuin van de buurman. Langzaam maar zeker verliezen we onze goede naam bij de andere bewoners van Lallé. In het begin vinden de campinggasten de loslopende kippen geweldig, vooral de kinderen hebben er geen bezwaar tegen als een van hen een eitje laat vallen op hun luchtbed. Sommige kampeerders worden verrast met een slapende kip achter het stuur als hij de deur van de auto per ongeluk niet dicht gedaan heeft. Ze nemen het voor lief dat er zo nu en dan wat eten ‘gepikt’ wordt en dat aan de zolen van hun slippers weleens iets blijft kleven.
Even lijkt alles goed te gaan in onze hof van Eden, maar als we op een zonnige middag een kip voorbij zien fladderen met een grote cornetto in haar snavel, gevolgd door een hevig snikkend kind, is de maat vol. De opdringerige dames moeten nu echt in hun eigen leefruimte blijven. Nog eens verhogen de mannen het gaas, deze keer een flink stuk. Hier kan geen kip meer tegenop, de rust keert weer. Onze triomfantelijke gevoelens van overwinning duren maar kort. Op een mistige ochtend na een nacht van heftige onweersbuien vinden we een leeggeplunderd weiland. Hier en daar ligt alleen nog een bosje met bloed besmeurde veren. Ook onze buurvrouw mist enkele dieren. Volgens haar hebben de marter en de vos gezamenlijk van het slechte weer geprofiteerd om hun slag te slaan. In de afrastering zitten grote gaten en om het weiland heen vinden we verstopt onder de struiken de resten van wat eens onze vrolijk kakelende veestapel was. De enige die na enkele uren, sprankelend van gezondheid en luid tokkend, uit de bosjes tevoorschijn trippelt is de dikste van het stel, onze Minette.
Van blijdschap geven we haar de volledige vrijheid. Met veel flair schrijdt ze elke dag als een vorstin naar de haan, die nu veel minder te doen heeft en alle aandacht aan haar besteedt. IJverig bezoekt ze de gasten op het veld, laat zich verwennen met etensresten en nestelt zich als een ware diva in een stoel onder de parasol of ligt voldaan tokkend op de bank in ons huis. Als ze zo doorgaat wordt ze zeker de oudste kip van de Corrèze, tenminste als ze goed uitkijkt bij het oversteken van de landweg op weg naar haar ‘Don Juhaan’. Vaak horen we piepende remmen, maar meestal gaat het goed. Tot die ene dag. De buurvrouw van de koeien klopt met een vrolijk gezicht op de deur.
‘De auto kon niet meer remmen’, lacht ze. Ze steekt haar arm in de lucht en daar bungelt onze Minette. ‘Dat wordt een lekker soepje vanavond’.
Met een smak smijt ze onze geliefde huiskip op de tafel. Minette wordt niet opgegeten. Jankend begraven we haar onder de grote beukenboom.
MUZIEK VAN WIND EN WATER
Angeline Schoor, geboren en opgegroeid in Haarlem, woont met haar zoon en twee ratten op een van de Zuid-Hollandse eilanden. In het dagelijks leven is zij leidinggevende binnen de gemeente Rotterdam. Daarnaast is zij singer/ songwriter en treedt zij zo nu en dan op, met haar harp of met gitaarbegeleiding van haar zoon. In de tijd die overblijft, reist zij zo veel mogelijk.
Fragment uit Muziek van wind en water: Dag 15 in Dunvegan, Oldest Bakery of Skye
Omdat mijn kamer op het oosten ligt, kan ik tegen vijf uur vaststellen dat de zon schijnt. Hé, dat is leuk. Ik vond de regendag helemaal niet vervelend, maar met droog weer en een beetje zon kan ik Leana weer eens mee op pad nemen. Ik ben een wandeling van plan op een uitsteeksel van Waternish. Als ik Stuart daarover informeer bij het dagelijkse doornemen van de plannen, zegt hij dat in een dorpje daar vlakbij een pub is waar regelmatig jamsessies zijn met aanvliegende muzikanten. Hij zal eens even kijken of dat vandaag ook zo is. Even later komt hij me stralend vertellen dat er vanavond een sessie is. Dat moet dan zo zijn. Ik weet nog niet of ik er ga landen, maar Leana gaat in ieder geval mee.
De echte fairy pools liggen min of meer op de route. Het zou toch jammer zijn er vlak langs te rijden zonder een poging te ondernemen om ze te zien. Ik kan het altijd proberen en als het te druk is, ben ik zo weer weg. Bovendien gaat de weg een eindje de Cuillin Mountains in en die wil ik graag zien, al kom ik er vandaag niet toe ze te bewandelen. Als ik bij de fairy pools kom, staan er wel wat auto’s op de parkeerplaats, maar het is niet vol. Het pad is tot aan de pools helemaal te overzien. Verlaten is het niet, maar ook niet afgeladen met de drommen mensen waar ik zo slecht tegen kan. Laat ik maar eens gaan kijken dan. Het duurt een dik half uur om er te komen, met een steile afdaling en daarna weer omhoog. Ook dit natuurverschijnsel bestaat uit een rivier die met watervallen trapsgewijs van de Cuillin Mountains af komt. De poelen die daarbij zijn ontstaan, zijn talrijker en dieper dan die ik gisteren heb gezien en inderdaad van een indrukwekkende schoonheid. Feeën zie ik niet, daarvoor zijn er net even te veel mensen. Maar dat geeft niet, die heb ik gisteren al ervaren. Vanavond, als iedereen weg is, komen ze vast terug. Dat kan haast niet anders op een plek als deze. Ik volg het pad omhoog langs de poelen. Hoe hoger ik kom, hoe minder mensen er zijn. Ik ben toch blij dat ik gekomen ben. Deze plek mist weliswaar door de bezoekers de magie die ik graag opzoek, maar is toch te mooi om overgeslagen te worden.
Als ik omkeer om aan de terugtocht te gaan beginnen, zie ik dat de parkeerplaats mudvol gelopen is. De auto’s stromen er zelfs overheen, tot op de smalle weg. Dat heb ik dan weer mooi uitgekiend, wegwezen nu. Als ik er bijna ben, komt me een ontzettend dikke mevrouw tegemoet. Ze is gehuld in een weinig flatteuze broek en felgekleurde trui. Ze heeft een hoedje met een slappe rand en een grote zonnebril op. Haar armen rinkelen van de armbanden. Aan een lijn voert ze twee Yorkshire terriërs met zich mee. Het is zo’n lijn die zich een meter voor het einde splitst en dan verder loopt naar een tuigje in stemmig Schots ruitpatroon voor ieder slachtoffer, zodat ze wel min of meer vrij kunnen bewegen maar steeds tot elkaar veroordeeld blijven. De hondjes zijn netjes geborsteld en het haar op hun kop zit met een strik vastgebonden. Ach Jezus! Ik ben juist bij een overstapplaats met grote stapstenen over een stroom en ik wacht om haar voor te laten gaan. Achter haar staat ook een rijtje mensen te wachten, want dit gaat een hele onderneming worden. De mevrouw komt zelf met enige moeite aan de overkant. Nu haar kameraadjes nog. Beverig staan ze op de stapsteen. De afstand die ze al springend moeten overbruggen, is tweemaal hun lichaamslengte. Ik vermoed dat dit niet gaat lukken, zeker niet aan die lijn. De mevrouw ziet dit ook in. Moeizaam positioneert ze zichzelf zodanig dat ze met één been op de stapsteen en met één been op de kant staat. Met een ferme ruk aan de lijn zwaait ze de beide hondjes over de stroom heen, alsof ze in de zweefmolen zitten. Gelaten ondergaan ze het. Het gaat allemaal erg snel en bijna goed, alleen de landing is niet helemaal soepel. Met een plons belanden ze in de stroom. Met behulp van de lijn worden ze door de mevrouw op de kant gehesen, waarna ze zich heftig uitschudden. Hun kapsels zijn helemaal bedorven. De schater die al een tijdje in mij aan het opborrelen is, kan ik met geen mogelijkheid meer tegenhouden en hij knalt eruit. De wachtenden aan de overkant hebben zichzelf beter in de hand. Een van hen, een flegmatieke jongeman, voegt de mevrouw in het voorbijgaan op vlakke toon toe: ‘Well, they certainly look like they are enjoying themselves.’
ED PIELKENROOD – IN DIENST VAN HARE MAJESTEIT EN DE PAARDEN
Publicist Ed Pielkenrood schrijft voor magazines en bedrijfsbladen. Als ghostwriter schrijft de eigenaar van een communicatiebureau ook columns, inleidingen en speeches uit naam van anderen. In zijn vrije tijd organiseert Pielkenrood evenementen en zet hij zich in voor verschillende organisaties, onder andere op het gebied van erfgoed en historie. Vanaf zijn jeugd rijdt hij paard. Bij een bezoek aan het Cavaleriemuseum in Amersfoort raakte hij onder de indruk van de officieren die voor de Tweede Wereldoorlog op hippisch gebied mondiaal een hoofdrol speelden. Met name de grote hoeveelheid materiaal van en over Charles Henri Labouchere trok zijn belangstelling. Bij het doornemen daarvan ontstond als vanzelf het beeld van ruiter, militair en mens Labouchere, dat er om vroeg om opgeschreven te worden.
Eerder schreef Pielkenrood onder andere de boeken Maison d’Essence, een huis met een luchtje over de geschiedenis van het geur- en smaakstoffenbedrijf Polak & Schwarz (IFF), Specerijenmolen de Huisman, samengesteld volgens kruidig recept over de geschiedenis van deze molen in Zaandam en Zaken in Zaandijk over de geschiedenis van een Zaanse ondernemersfamilie.