Fred van Slogteren begon in 1996 na een carrière als copywriter en bedrijfsjournalist een tweede leven in de wielerjournalistiek. Hij werkte voor diverse kranten en tijdschriften, zoals Wieler Revue en Wielerland Magazine. Verder is hij dagelijks actief op internet met de populaire sitewielersport.slogblog.nl. Van zijn hand verschenen eerder gedetailleerde biografieën van wielergrootheden als Peter Post (1998), Jan Janssen (2001), Joop Zoetemelk (2005) en Jan Raas (2009). In 2003 verscheen Wielerhelden van Oranje, het door hem geschreven jubileumboek van de toen 75-jarige KNWU. . . .
196 – Bart Voskamp
* Wageningen, 06.06.1968
* Tourresultaten: ..1994: opgave in de veertiende etappe. 1995: 113e op 3u17’41” na winnaar Miguel Indurain (Sp). 1996: 99e op 2u31’31” na winnaar Bjarne Riis (Den) – 1 etappezege. 1997: 98e op 3u26’27” na winnaar Jan Ullrich (Dui). 1998: opgave in de negentiende etappe. 2000: 115e op 3u05’17” na winnaar Lance Armstrong (VS).
Op vrijdag 25 juli 1997 kregen de rijendik opgestelde toeschouwers bij de finish in de Franse mosterdstad Dijon een van de merkwaardigste ontknopingen van een Touretappe voorgeschoteld. Op enkele honderden meters voor de streep kwamen twee renners de bocht uit. Ze hadden zich losgemaakt uit een groep van elf die een voorsprong van ruim vier minuten op het peloton had genomen. De voorste renner droeg het shirt van de Duitse ploeg T-Mobile en de ander was in het truitje van de Nederlandse TVM-formatie gestoken. Met nog ongeveer tweehonderd meter te gaan, ging de TVM-renner vanuit tweede positie de sprint aan en pakte aan de rechterkant van de weg anderhalve lengte. De man van T-Mobile leek verrast, maar zwoegde zich met een uiterste krachtsinspanning terug in het wiel. Nog voor hij langszij kon komen, stuurde de renner van TVM naar de as van de weg. Zijn medevluchter volgde als een schaduw. Tergend langzaam kwam hij langszij en vlak naast elkaar worstelden ze zich naar de streep. In de Nederlandse huiskamers gingen kreten van verbazing op toen Jens Heppner met nog enkele tientallen meters te gaan met zijn volle gewicht tegen Bart Voskamp ging aanhangen. Om niet te vallen en zonder noemenswaardig van zijn lijn af te wijken deed de Nederlander hetzelfde en als een gelijkbenige driehoek gingen ze schouder aan schouder over de streep. Het wiel van Bart iets eerder dan dat van de Duitser. Korte tijd later kwam de zakelijke mededeling dat beide werden gediskwalificeerd wegens onregelmatig sprinten. Ze werden teruggezet naar de tiende en de elfde plaats in de daguitslag met de tijd van het peloton. De Italiaan Mario Traversoni, die het sprintje van de achtervolgende groep had gewonnen, werd tot winnaar verklaard. Het was de Nederlander Martin Bruin die als voorzitter van de internationale jury het vonnis bekendmaakte. Heel Nederland viel over hem heen. Voskamp was verbijsterd, had geen idee wat hij fout had gedaan en vroeg zijn landgenoot onmiddellijk om uitleg. Hij kreeg te verstaan dat het hem na afloop van de juryvergadering aan de hand van de beelden zou worden uitgelegd.
Bart heeft een uur bij de jurykamer zitten wachten, om tot zijn verbazing te bemerken dat Bruin direct naar zijn hotel was vertrokken. Het is niet meer goed gekomen tussen de twee Nederlanders. “Ik had natuurlijk al eens een rit in de Tour gewonnen, maar met twee ritten achter mijn naam zou mijn erelijst nog net iets meer glans hebben gehad. Ik heb het hem wel vergeven, maar zal het nooit vergeten. Vooral die arrogantie om me als Jan met de korte achternaam naar de permanence te laten komen en dan zelf af te taaien vind ik respectloos, daar heb ik geen woorden voor.”
Bart Voskamp werd geboren als het tweede en jongste kind in een boerengezin. “Mijn vader was een man met een blauwe overall en laarzen, zoals boeren er uitzien. Hij was echter in dienst van het ministerie van landbouw en het melkveebedrijf met zo’n honderd koeien was een proefboerderij. Het was een boerderij als alle andere, maar er werd van alles onderzocht, zoals veevoeders, grassoorten en alles wat van belang kon zijn voor de koeien en de melkopbrengsten. Ik voelde me echter geen kind van een ambtenaar, maar een echte boerenzoon met al die koeien en geiten dagelijks om me heen. Ik hield van dieren en wilde ook boer worden, tot mijn ouders me er van overtuigden dat daar niet veel toekomst in zat.”
In plaats daarvan ging Bart naar de lts en vervolgens naar de mts in de studierichting levensmiddelentechnologie. Hij heeft het afgemaakt, maar toen hij op zeventienjarige leeftijd het diploma kreeg uitgereikt was hij al een veelbelovende wielrenner. Op twaalfjarige leeftijd werd hij door de sport gegrepen, toen hij op tv de beelden zag van de Tour de France. “Het was de Tour van 1980 en ik raakte helemaal in de ban van Johan van der Velde. Dat wilde ik ook, dat werken voor een kopman. Ik kon aardig voetballen, maar was niet de beste. In de wedstrijdjes die we als schooljongens op de fiets naar school of terug naar huis reden, wel. Dat vond ik geweldig, want ik ben best een strebertje die slecht tegen zijn verlies kan.”
Hij wilde wielrenner worden en begon bij zijn ouders om een racefiets te zeuren. Hij kreeg steun uit onverwachte hoek, want zijn twee jaar oudere zus Josine was ook door de beelden van de Tour gegrepen en wilde ook op wielrennen. Toen vader Voskamp begreep dat het geen bevlieging was, werd voor allebei een racefietsje aangeschaft. In de laagste prijsklasse, want het geld groeide hem niet op de rug. Josine en Bart gingen er enthousiast toertochten mee rijden, maar al spoedig was dat niet bevredigend. Ze wilden koersen en werden lid van Wielervereniging Ede om er twee keer per week een clubwedstrijdje te rijden.
Op de club bleek al gauw dat Bartje een talent was, want hij liet jongens die al langer lid waren en over beter materiaal beschikten direct zijn achterwiel zien. Het was een goed gestructureerde vereniging waar Bart de eerste beginselen van het wielrennen leerde. Op de weg en op de baan, want met de club ging hij ook regelmatig naar de baan in Apeldoorn. Hij doorliep spelenderwijs de jeugdrangen, vervolgens de nieuwelingen en junioren en in iedere categorie was hij goed voor tien tot twaalf overwinningen per jaar. “Ik was heel allround en hoewel tegenslag een onbekend begrip was, kon ik goed afzien. Ik was een aanvallend rennertje, kon goed tijdrijden en had wel een sprintje in huis. Ik had gevoel voor de koers, had koersinzicht en kon goed positie kiezen. Ik was geen klimmer van nature, maar door er veel op te trainen kon ik later wel redelijk omhoog. Ik heb in de Vuelta zelfs eens een bergetappe gewonnen.”
Ondanks zijn vele overwinningen heeft het lang geduurd voor hij door de ploegleiders en bondscoaches werd opgemerkt. Toen hij zijn dienstplicht vervulde en met de militaire selectie aan Olympia’s Tour deelnam, kwam Egbert Koersen, de ploegleider van Koga Miyata, op hem af. In deze sterke ploeg won hij in 1991 een etappe in de belangrijkste etappewedstrijd in eigen land en Bart beschouwt die zege als zijn mooiste bij de amateurs, vooral omdat hij twee topamateurs als Erik Dekker en Jans Koerts klopte. In diezelfde ronde won Bart tevens de tijdrit vóór toppers als Servais Knaven en Léon van Bon om in de eindstand vijfde te worden. In 1992 maakte Bart deel uit van het kwartet dat bij de Olympische Spelen in Barcelona de ploegentijdrit over honderd kilometer moest rijden. Er was op een podiumplaats gerekend, maar in de uitvoering ging er van alles mis, met een teleurstellende negende tijd als resultaat. Het werd de heren behoorlijk kwalijk genomen en bondscoach Piet Kuijs besloot Bart niet mee te nemen naar de Tour de l’Avenir. Toen er echter op het laatste moment iemand thuis moest blijven, werd Bart toch opgeroepen. Achter de Fransen Garel en Dojwa werd hij derde in de eindstand.
Omdat er geen aanbiedingen kwamen, besloot Bart dat als er geen carrière als beroepswielrenner in zat hij zich maar beter op een maatschappelijke carrière kon richten. Hij vond een baan bij de drogisterijketen Kruidvat, maar voor hij aan zijn eerste werkdag kon beginnen, kwam er het telefoontje van Cees Priem, de ploegleider van TVM. Die had met zijn ploeg ook meegedaan aan de Tour de l’Avenir en het goede rijden van Bart was hem opgevallen. Kruidvat werd afgebeld en Bart begon enthousiast aan een profcarrière die dertien jaar zou duren. Hij had het bij TVM al gauw naar zijn zin. “TVM was een hecht team met renners die wat voor elkaar over hadden en zich geen concurrenten van elkaar voelden. Er was in tegenstelling tot de ploegen van Post en Raas een losse sfeer, een vriendenploeg die na afloop van een koers een biertje met elkaar ging drinken in plaats van snel naar huis te gaan. Dat was niet geregisseerd, want het was gewoon toeval dat de karakters zo goed bij elkaar pasten. De kern van de ploeg bestond uit Blijlevens, Knaven, Den Bakker, Hoffman, Van Petegem en mijn persoontje. De Denen Skibby en Hamburger hoorden er ook bij omdat ze goed Nederlands spraken. We hebben veel gekoerst, veel gewonnen en ook veel gelachen. Een stelletje vrijbuiters waren we. Priem voelde dat aan en organiseerde in de winter altijd een mooi feestje met de vrouwen erbij.”
Bart is zeven jaar bij TVM gebleven en zijn erelijst in die periode mag gezien worden. Behalve twee keer Nederlands kampioen tijdrijden en winst in de Grote Prijs Pino Cerami staan er twee etappezege in de Vuelta en één in de Tour op. Dat hadden er dus twee moeten zijn, maar die overwinning in de laatste week van de Tour van 1997 is hem door de jury afgepakt. Een jaar eerder won hij wel een rit, ook in de laatste week. “Dan liggen er vaak kansen, omdat de meeste renners er doorheen zitten, de meeste ploegen aan hun trekken zijn gekomen en de klassementen goeddeels zijn gemaakt. Ook onze ploeg was tevreden. We hadden geen klassementsrenner, maar in Jeroen Blijlevens een topsprinter en die had zijn ritje binnen. Ik had tevoren aangestreept in welke etappes er voor mij kansen zouden zijn.”
De achttiende rit van het Spaanse Pampelune naar Hendaye was er zo eentje. Een etappe met twee colletjes van de tweede categorie. De dag ervoor was met vijf Pyreneeëncols loodzwaar geweest, maar Bart had niet hoeven te forceren. Op weg naar Hendaye zat hij in een kopgroep van twintig man. Die twee cols vielen wel tegen, maar Bart kon met enige moeite in de kopgroep blijven. De groep van nog zestien renners ging de finale in en er volgde een spervuur aan demarrages. Het ging richting de Atlantische kust en met wind van zee kwam er een groepje van vijf tot stand. Bart keek eens rond en beoordeelde Christian Henn als de gevaarlijkste klant. Hij kroop in zijn wiel en kon als enige volgen toen de Duitser de zaak op de kant gooide en vol doorging. Het was nog maar een paar kilometer toen Henn achterom keek en het seintje gaf van ‘doorrijden en de winnaar betaalt.’ Bart stemde toe, maar geloofde nauwelijks in zijn kans, zo hard trok Henn door. Hij kon niet overnemen, alleen maar volgen en als de Duitser nog één snok had kunnen geven, was hij gelost geweest. Tot hij merkte dat Henn verzwakte en hij misschien toch nog een kans had. De Duitser maakte er een lange sprint van en Bart reageerde tactisch perfect. Op het juiste moment kwam hij uit het wiel en hoefde niet eens meer voluit te gaan om Hen met lengtes te kloppen.
Wie de erelijst van Bart bekijkt, zal die zege in een Touretappe wellicht als het hoogtepunt van zijn carrière beschouwen, maar zelf voelt hij dat niet zo. “Het was in die tijd niet vreemd dat een renner van TVM een mooie overwinning behaalde. Het budget van de ploeg was bescheiden, maar door de kameraadschap in de ploeg en onze mentaliteit (‘er wordt toch niets van ons verwacht’) hebben we heel veel succes gehad. We telden mee, we waren geen onbeduidend ploegje.”
Dat was in 2002 wel anders, toen Bart met de zeer bescheiden Bankgiroloterijploeg mee mocht doen aan de Ronde van België. “Ik heb die ronde gewonnen en dat voelde voor mij toch meer als een topprestatie. Met grote ploegen als Lotto en QuickStep aan het vertrek en dan winnen als lid van een continentalploeg, vond ik wel iets bijzonders. Ik won de tijdrit en de ploeg heeft toen zo geweldig voor me gereden dat die overwinning qua beleving veel mooier was dan die Touretappe. Want neem van mij aan: iedere Belg wil de Ronde van België winnen. Daarom was dat het hoogtepunt, omdat we die zege voor de poort van de hel hebben weggesleept.”
Tegenover een hoogtepunt staat een dieptepunt en daar bestaat voor Bart geen misverstand over: “1998 was een rampjaar, met al die dopingellende waar de Tour bijna aan ten onder is gegaan. Het moest een keer tot uitbarsting komen. Iedereen, heeft in die tijd met epo te maken gehad. Ik ook. Ik heb er aan meegedaan omdat ik voor mezelf had vastgesteld dat ik niet anders kon, maar leuk was anders. Ik deed iets dat niet mocht en zo ben ik niet opgevoed. Ik had een gezin met kinderen en een hypotheek en wielrenner was mijn beroep om dat allemaal te betalen. Ik had geen alternatief en ga dan maar eens thuis en bij de bank uitleggen dat je geen geld hebt, omdat je zo nodig roomser dan de paus wil zijn.”
Het was een duivels dilemma: stoppen of meedoen met alle consequenties vandien. “Ik had natuurlijk kunnen stoppen, maar had geen idee wat ik dan moest gaan doen. Ik was er niet op voorbereid en niet meedoen was geen optie. Dat wil niet zeggen dat het een makkelijke beslissing was, want het was tegen mijn principes om vals te spelen. Maar wielrennen was mijn leven en dat liet ik me niet zo maar afpakken. De buitenwereld had geen idee wat er speelde, maar oordeelde wel. Dat maakte me kwaad. Op het moment dat je mee gaat doen, kom je in de fase dat je het voor jezelf goed gaat praten. Met ‘ze doen het allemaal’, sus je je in slaap.”
Zo openhartig als hij hier over zichzelf is, zo voorzichtig is hij om er anderen bij te betrekken. “Ik heb mijn verleden opgebiecht en wat de andere renners daar over willen zeggen, is hun zaak. Begin 1998 hebben we in Spanje epo gekocht en dat is in de koelkast van een van onze vrachtwagens richting België gegaan. Dat pakje is aan de grens tussen Frankrijk en Duitsland door de douane gevonden en in beslag genomen. Niet omdat het epo was, maar omdat er geen factuur en grensdocument bij zat. Dat is alles. Het is maanden later pas een rol gaan spelen toen Willy Voet met een wagen vol werd gearresteerd en er in de Tour van alles aan het licht kwam. Toen heeft iemand dat grensakkefietje naar buiten gebracht. Ons aandeel daarin hebben Jeroen en ik in 2013 op de televisie opgebiecht. Toen het uitgezonden werd, ben ik geschrokken van het commentaar op onze bekentenis. Toen dacht ik ‘tjongejonge, wat een hypocrisie.’ Iedereen wist ervan, de renners, de ploegleiding, de verzorgers, maar ook de KNWU, de UCI, echt iedereen. En wie beweert niets te hebben geweten, is een grote leugenaar. Ik ben ook jaren een grote leugenaar geweest en dat heeft al die tijd als een steen op mijn hart gelegen. Ik was een beetje klaar met dat liegen en bedriegen. We hebben heel veel over ons heen gekregen en Jeroen is er zelfs zijn baan door kwijtgeraakt. Ik kan me daarom wel voorstellen dat er jongens zijn die nu nog hun mond houden.”
Na zijn afscheid in 2005 was Bart enkele jaren namens de stichting Ronde van Nederland koersdirecteur van de Eneco Tour, tot dit evenement een gecombineerde organisatie werd van Nederland en België. Hij werkte toen al parttime als vertegenwoordiger voor Bioracer, een baan die hij na zijn werkzaamheden voor de stichting fulltime en in vaste dienst is gaan uitoefenen bij de bekende Belgische fabrikant van wielerkleding. Hij doet dat nog steeds en met plezier. Het is zeer afwisselend werk. Hij bezoekt in de provincies Gelderland, Overijssel en Utrecht grote bedrijven en wielerverenigingen; de administratie doet hij thuis. Daar deelt hij de woning met Anne, zijn tweede vrouw. Er zijn ook drie kinderen, de twee die Bart al had uit zijn eerste huwelijk en hun gezamenlijke spruit.
Nadat hij in 2005 was gescheiden van zijn eerste vrouw en zoon en dochter bij hem kwamen wonen, ontmoette hij Anne. Dat was na afloop van de Lus van Roden, een profcriterium. Bart was daar met een paar collega’s en kwam haar tegen. Toen hij haar zag en kennis had gemaakt, hoorde hij, met zijn hoofd in de wolken, Herman van Veen zingen dat zelfs haar naam mooi was. In 2006 zijn ze getrouwd en wonen in de buurt van Wageningen, zijn geboorteplaats.
Zijn verleden als een goede subtopper in het internationale profpeloton ligt inmiddels ver achter hem, maar zo nu en dan denkt hij nog wel eens aan die bewolkte julimiddag in Dijon toen hij even in de overtuiging mocht leven zijn tweede Touretappe te hebben gewonnen. Hij kan het gebeuren inmiddels wel relativeren. “Het was het eerste optreden van Martin Bruin als juryvoorzitter op dat niveau en ik denk dat hij bang was van partijdigheid te worden beschuldigd als hij mij tot winnaar had verklaard. Ik ben daar het slachtoffer van geworden, maar er zijn ergere dingen op de wereld.”
Fred van Slogteren begon in 1996 na een carrière als copywriter en bedrijfsjournalist een tweede leven in de wielerjournalistiek. Hij werkte voor diverse kranten en tijdschriften, zoals Wieler Revue en Wielerland Magazine. Verder is hij dagelijks actief op internet met de populaire site wielersport.slogblog.nl. Van zijn hand verschenen eerder gedetailleerde biografieën van wielergrootheden als Peter Post (1998), Jan Janssen (2001), Joop Zoetemelk (2005) en Jan Raas (2009). In 2003 verscheen Wielerhelden van Oranje, het door hem geschreven jubileumboek van de toen 75-jarige KNWU.
135 – Jos Schipper * Baarn, 10-06-1951 * Tourresultaat: 1980 – 83e op 1u59’29” van winnaar Joop Zoetemelk
1982 – opgave in de zeventiende etappe
Tussen 1935 en 2013 slaagden negen Nederlanders er in bij de eerste vijf in de einduitslag van de Ronde van Spanje te horen. Op één na leverden die mannen ook grote prestaties in de Tour de France. Die uitzondering is Jos Schipper, die in Spanje een keer als vijfde eindigde, maar in twee Tourstarts niet verder kwam dan een 83ste plaats. In de Vuelta van 1978 werd hij vijfde op bijna vierenhalve minuut van Bernard Hinault, destijds de beste renner ter wereld. Het verschil met de als derde geëindigde Jean-René Bernaudeau, een andere Franse topper uit die tijd, was slechts 41 seconden. Dat had Jos misschien goed kunnen maken in de laatste tijdrit, maar die werd helaas afgelast omdat de Baskische terreurorganisatie ETA had aangekondigd die dag een aanslag te zullen plegen. De renner uit Baarn liet in die editie van de Spaanse ronde ook erkende klimgeiten als José Nazabal, Gonzalo Aja, Vicente Lopez-Carrill en Andrès Gandarias achter zich. Daar stonden de kenners in Nederland toch even van te kijken.
Ze kenden Jos Schipper van de criteriums en de Vlaamse voorjaarskoersen als een rappe en echte prijsrijder. Hij had eerder dat jaar de semi-klassieker Dwars door Vlaanderen gewonnen en ze herinnerden zich ook nog dat hij een jaar eerder in de Amstel Gold Race er in de finale vandoor was gegaan en toen Knetemann in zijn wiel kreeg. Even later sloten ook Kuiper en Raas aan. Dat drietal voerde een onvergetelijk schouwspel op, terwijl Schipper door kramp moest lossen. Hij liet zich terugzakken in de achtervolgende groep, voelde tussen de wielen de kramp wegtrekken en versloeg in de sprint om de vierde plaats het hele pak met Merckx, Maertens en alle andere groten van die tijd. Dat was knap, maar dat hij ook in de Vuelta tussen de grote klimmers uit de voeten kon, was volslagen onbekend. Ook bij de grote ploegbazen van toen. Peter Post, Fred De Bruijne en Piet Libregts maakten echter geen aanstalten hem in te lijven. De witblonde coureur heeft nooit kunnen aantonen dat die vijfde plaats in de Vuelta geen toevalstreffer was. Marc Zeepcentrale en Wickes, de ploegen waarvoor Schipper indertijd reed, waren wel redelijke ploegen maar geen topformaties. Bovendien moest hij daar volledig in dienst rijden van de Planckaerts en Criquielion. Later, als lid van de kleine Nederlandse HB Alarm-ploeg, won hij in 1981 een etappe en het eindklassement in de Ruta del Sol, een pittige Spaanse rittenkoers.
We kunnen niet anders concluderen dan dat Jos Schipper een zwaar onderschatte renner is geweest en dat zijn reputatie hem in de weg zat. Hij was een aardige gozer, maar ook een renner die in elke ploeg waarvoor hij heeft gereden een vrije rol afdwong, die bij voorkeur zijn eigen weg ging en dus geen teamspeler was. Nooit zat hij met iemand in de slag en overal reed hij voor wat hij waard was. Jos was een tikkie eigenwijs en tactisch geen uitblinker. Hij was rap, maar geen supersprinter. Om dan toch een veelwinnaar te worden, moet je uitgekookt zijn en in staat zijn in het gedrang van de laatste kilometers het goede wiel kiezen. Theo Smit en Gerben Karstens waren er meesters in, maar Jos miste het gogme om in het juiste gat te duiken om de sprint in zijn voordeel te kunnen beslissen. Hij had meer kunnen winnen als hij wat uitgekookter was geweest. Dat is althans zijn eigen conclusie over de twaalf jaar dat hij beroepsrenner was.
Wie het verloop van zijn wielercarrière nagaat, begrijpt ook wel waarom. De provincie Utrecht was in zijn tijd geen wielergebied, zoals Brabant en Limburg dat waren. Er zijn in de geschiedenis van de Tour de France inclusief Jos Schipper maar vier echte Utrechtse Tourrenners geweest. Jos was lid van de wielervereniging Tempo uit Soest. Dat was een gerenommeerde wielerclub, die landelijk goed stond aangeschreven, maar toch heeft hij net als zoveel renners van zijn generatie veel zelf uit moeten zoeken. In zijn woonplaats Baarn woonden geen andere renners met wie hij in zijn eerste jaren kon trainen om iets van elkaar op te steken. Baarn was een chique dorp met lommerrijke lanen, met binnen de gemeentegrenzen de koninklijke familie, veel omroepmedewerkers en inwoners die meer deden aan hockey, tennis en paardensport, sporten die er veel populairder waren dan een volkssport als wielrennen.
Jos Schipper was het jongste kind in een arbeidersgezin met vijf kinderen, twee jongens en drie meisjes. Vader Schipper werkte bij de Koninklijke De Ruijter, fabrikant van allerlei zoetigheid voor op de boterham en om er wat bij te verdienen was hij in zijn vrije tijd behanger. In het gezin had men veel belangstelling voor sport. Dat kwam door Jan van Gooswilligen, een oudere neef van Jos die in de jaren zestig 58 keer voor het Nederlands hockeyteam uitkwam, waarvan vele malen als aanvoerder. Van Gooswilligen maakte twee maal de Olympische Spelen mee en werd een keer wereldkampioen, prestaties die in de hele familie met groot enthousiasme werden gevolgd. Jos meldde zich aan bij een voetbal- en atletiekvereniging; zijn broer zat op voetballen bij andere club. Vader en moeder vonden het prachtig dat hun twee jongens aan sport gingen doen zo lang het maar niet ten koste ging van de school. Jos zat op de lts om voor timmerman te leren, vond het prachtig werkstukken te maken en kwam daarom met hoge cijfers thuis. Hij was een pietje precies en leverde zijn werkstuk pas in als het naar zijn inzicht helemaal tot in de puntjes was. Later was hij als wielrenner net zo perfectionistisch op zijn materiaal. In zijn eerste jaren stond zijn fiets in de wintermaanden blinkend schoon onder een dekentje in de kast op zijn kamertje.
Jos Schipper (rechts) tijdens het Nederlands kampioenschap met achter hem vlnr Ad Wijnands, Johnny Broers, Hennie Stamsnijder en Johan van der Velde. (Foto: Cor Vos)
Hij was met het hardfietsen in aanraking gekomen omdat er in Baarn ieder jaar door de winkeliers een wielerronde werd georganiseerd voor schooljongens. Jos wilde graag meedoen, maar had geen fiets. Gelukkig kon hij er een lenen van de zoon van de paardenslager. Met honderden mensen langs het parcours weerde hij zich als een leeuw. Hij won niet, maar de wielerbacil had zich in hem genesteld en samen met zijn broer, die ook enthousiast was geworden, kocht hij van het geld uit hun spaarpotten een nieuwe Gazelle racefiets bij een fietsenmaker in Hilversum. Vader en moeder vonden het maar niks, bang als ze waren dat het ten koste van de schoolprestaties zou gaan. Broerlief hield het na korte tijd voor gezien, maar Jos had de smaak te pakken. Hij meldde zich bij Tempo en op zijn achttiende vroeg hij zijn eerste licentie aan. Hij had toen bij Toon de Jonge in Hilversum, in wielerkringen bekend als Rooie Toon, al een betere fiets gekocht. Dat was een tweedehands Joco, type Ronde van Nederland. In die tijd een fiets waar je onder wielrenners mee voor de dag kon komen.
“De fiets was beter dan de berijder”, herinnert Jos zich ruim veertig jaar later. “Ik zat er als een zoutzak op, het zag er niet uit. Dat zei iedereen, maar ik reed ze wel allemaal het snot voor de ogen. Ik was een knokker, een doordouwer en ging altijd in de aanval. Tactisch stelde het niks voor, want als de finale begon was ik meestal uitgepierd. Toch won ik in mijn eerste jaar bij de nieuwelingen vijftien koersen en behaalde ik veel ereplaatsen, nadat ik door Rooie Toon goed op de fiets was gezet. Toen ik amateur werd, ben ik voor halve dagen als timmerman bij een carrosseriebedrijf in Hilversum gaan werken. ’s Ochtends werken, ’s middags trainen en verder zo veel mogelijk koersen. Ik kon er goed van rondkomen, want met mijn sprint pakte ik elke week wel een paar honderd gulden. Na dat carrosseriebedrijf heb ik nog andere baantjes gehad, steeds voor halve dagen. Ik heb ook nog bij een verhuizer gewerkt, want van dat sjouwen met zware meubels werd ik sterker. Een soort krachttraining, toen niemand dat nog deed.”
Jos behaalde in de vier jaar dat hij bij de amateurs reed zo’n veertig overwinningen. Het waren allemaal criteriums waarin hij zegevierde, want hij bleef ver weg van de amateurklassiekers. Daar had hij niks te zoeken, want hij kon niet waaierrijden. Wel nam hij een keer deel aan een etappekoers in de Ardennen en ontdekte daar dat hij bergop goed mee kon. De beste Nederlandse amateurs van toen werden er af gereden, maar Jos werd keurig zevende in de eindstand. In Limburg won hij nog een klimkoers in Voerendaal, maar de bondscoach zag hem over het hoofd. Jos maalde er niet om, want hij had een mooi leven. Hij verdiende goed geld en wat kon het hem nou schelen dat hij bijna niet voor buitenlandse wedstrijden werd gevraagd. Alles wat hij kon had hij zich zelf geleerd. Meestal met schade en schande, maar hij werd er wel een betere wielrenner van. Wist hij veel over training en voeding, zonder die kennis reed hij ook prijs en verdiende hij met zijn baan erbij genoeg om zich goed te kunnen redden.
De enige goede raad die hij zich kan herinneren kwam van Gerrit Schulte. Hij had eens gelezen dat de Bossche Reus voorstander was van het rijden met een klein verzet en dat het goed voor een renner was om bij het trainen op een doortrappertje te rijden om gewend te raken aan een hoog beentempo en het ontwikkelen van stuurmanskunst. Op een doortrapper kun je niet remmen en dus moet je sturend uit de problemen zien te blijven. Op de vlakke weg was dat best te doen, maar in het trainingsgebied van Jos soms uiterst gevaarlijk. De Utrechtse heuvelrug zit vol met klimmetjes. Erop was geen probleem, maar omlaag ging Jos steeds harder. Er zijn geen ernstige ongelukken gebeurd, maar het heeft soms maar weinig gescheeld. Elk nadeel heb z’n voordeel en na verloop van tijd kon de autodidact uit Baarn sturen als de beste, had hij de souplesse van een baanrenner en was hij een van de betere spurters in het amateurpeloton. Hij werd opgemerkt door Herman Krott en met diens Amstel Bierploeg reed hij diverse klassiekers in het buitenland. In Nederland leerde hij eindelijk ook waaierrijden en toen achtte hij zichzelf rijp om beroepsrenner te worden.
Hij werkte in zijn laatste jaar bij de amateurs bij een bedrijf in Maartensdijk, waarvan de eigenaar een goede bekende van de familie De Moor was. Ger de Moor was eigenaar van Ormas BV in Bilthoven, een handelsonderneming in kantoormachines, die een bescheiden profploeg wilde opzetten. In een truitje van Ormas Sharp debuteerde Jos in 1974 bij de beroepsrenners met ploeggenoten als Harrie van Leeuwen en Piet de Wit. Hans de Moor, de zoon van de baas, was zijn ploegleider. Die wist niet wat hij zag toen Jos in zijn eerste koers bij de profs uit het peloton demarreerde en in luttele minuten naar de kopgroep reed. “Ik kon geweldig gaten dichtrijden, maar was ook wel eens te veel onder de indruk van grote namen. Ik zat in dat jaar in een criterium eens voorop met Harm Ottenbros. Die was wereldkampioen geweest, wist ik, en dus dacht ik die nooit kwijt te raken. Hij bleef maar in mijn wiel hangen en ik maar kop doen. Hij klopte me in de sprint en zegt: ‘Ik begrijp je niet Jos, als je drie trappen had gedaan was ik er af geweest.’ Ik kende mijn eigen kracht niet.”
Na vier jaar bij kleine ploegen criteriums en kermiskoersen te hebben gereden kreeg hij in 1978 een contract bij Marc Zeepcentrale, een formatie die een groot programma reed. Een jaar eerder had hij al voor de Belgische ploeg Ebo gereden en zijn debuut in de Ronde van Spanje gemaakt. Het werd niks, want toen hij er aan begon had hij al zoveel wedstrijdkilometers op zijn teller staan dat het lijf niet wilde wat Jos in zijn hoofd had. De ploeg reed op Superia-fietsen, de fabrikant ervan werd een jaar later de materiaalsponsor van Marc Zeepcentrale. Het was geen topploeg, maar wel een formatie met sterke renners in de gelederen. Met namen als Herman Vanspringel, Patrick Sercu en Ferdi Vandenhaute kwamen de uitnodigingen voor de grote wedstrijden vanzelf en zo ging Jos andermaal naar de Vuelta. Ook dit keer zag hij er weinig in. Hij had alle voorjaarsklassiekers gereden, plus nog een reeks andere Vlaamse koersen. Na Luik-Bastenaken-Luik reisde de ploeg direct naar Zaventem om er naar Spanje te vertrekken.
Jos ging met enige tegenzin mee om twee dagen later tijdens de proloog te merken dat in topsport alles mogelijk is. Met de negende tijd voltooide hij de korte openingsrit om een dag later de etappe Gijon-Gijon te winnen en in het klassement op te rukken naar de tweede plaats. De rangschikking is tijdens het verloop van de ronde nog enkele malen flink opgeschud, maar ondanks het feit dat zijn kopman Vandenhaute enkele dagen in de leiderstrui reed, handhaafde Jos zich steeds in de top. De Nederlander stak in supervorm en wist die drie weken lang vast te houden. Samen met de grote Spaanse klimmers ging hij de bergen over, mede dankzij de superlichte fiets die hem speciaal voor die etappes was aangemeten. “Dat ding was zo licht, dat ik er in de afdalingen bijna afwaaide.”
Jos Schipper krijgt tactische aanwijzingen van zijn ploegleider (Foto: Cor Vos)
Met zijn prestaties in Spanje begon Jos aan de Tour de France te denken. “Als ik in de Vuelta bij de eerste vijf kan rijden, dan moet een uitslag bij de eerste veertig in de Tour mogelijk zijn.” Pas twee jaar later mocht hij het proberen. In de ploeg Marc-VRD, waarvan Lucien Van Impe – de Tourwinnaar van 1976 – de kopman was. Ook nu weer was Jos slecht voorbereid. Hij had in het voorjaar al zoveel koersdagen op zijn conto staan dat het lijf aan alle kanten kraakte en de moraal ver te zoeken was. “Ik was helemaal op en het was ook nog eens kloteweer. De eerste twee weken heeft het bijna elke dag geregend. Toch had ik er een succes van kunnen maken als ik in de tweede etappe was meegesprongen, toen drie Fransen demarreerden en de Belg Pevenage er achteraan ging. Met twee trappen had ik er bij gezeten, maar ik bleef zitten met m’n stomme kop. Pevenage heeft daarna geloof ik tien dagen in de gele trui gereden. Dat is het moeilijkste van wielrennen. Wanneer ga je? Ik ben toen niet gegaan en kon me wel voor m’n kop slaan. Wat Pevenage kon, had ik misschien ook wel gekund en ik was bovendien rapper, hoewel je dat altijd weer op de meet moet bewijzen. Ik heb die Tour wel uitgereden, maar kwam volkomen leeg in Parijs aan.”
Twee jaar later was Jos weer van de partij, nu als lid van de Belgische Wickes-ploeg.
De kopman was ditmaal Johan De Muynck, die veel steun aan Jos had in de ritten in het hooggebergte. Daar lag voor Jos ook zijn Waterloo, want vier dagen voor het einde in de beklimming van de Colombière kreeg de Nederlander twee kilometer voor de top ineens een verschrikkelijke dreun van de man met de hamer. “Ik zat in een groep met Hinault, Zoetemelk, Alban, Bernaudeau, Winnen, Van der Velde en nog een paar van die klassementsmannen en stond ineens geparkeerd. Ik weet niet hoe ik gefinisht ben, maar wel dat het vijf minuten voor sluitingstijd was. Ik ben die avond strontziek geworden en de volgende dag niet meer vertrokken. Ik had alles gedronken wat vloeibaar was en het maakte niet uit waar het vandaan kwam. Daardoor kreeg ik buikloop en was het voor mij einde verhaal.”
Ook in de voorjaarsklassiekers was Jos vaak in de voorste linies te vinden. In 1979 reed hij met een andere renner lang voorop in de Ronde van Vlaanderen, maar ze werden net voor de Bosberg teruggepakt door een groep met Raas, Demeyer, Willems, Kuiper en Godefroot. Jos kon aanklampen en eindigde uiteindelijk als zesde. Zijn vierde plaats in 1980 in Gent-Wevelgem mocht er ook zijn, evenals de al gememoreerde vierde stek in de Amstel Gold Race.
Na 1982 was er geen ploeg meer in hem geïnteresseerd. Het was vanwege de economische crisis een moeilijke tijd voor alle beroepsrenners die tegen de top aanzaten en Jos kon niet anders dan voor kleine ploegen zoveel mogelijk criteriums rijden om van start- en prijzengelden te leven. Eind 1984 kreeg hij tot zijn verrassing ineens vier aanbiedingen. Eén uit Spanje, één uit België en één van de Nederlandse ploeg PDM. Plus een aanbieding van de vestiging voor Zuid-West Nederland in Yerseke van Intervries Den Haan, een groothandel die de horeca beleverde met verse groenten, vlees, vis en alles wat een goed restaurant zijn klanten voorzet. Hij kon er vertegenwoordiger worden in het rayon Zeeland.
De keus was niet moeilijk, want Jos was met zijn 34 jaar een sportman op leeftijd geworden en met de verantwoording voor vrouw en dochtertje zag hij die baan als een kans om op een goede manier het bedrijfsleven in te stromen. Hij hoefde er niet voor te verhuizen, want hij woonde al tien jaar in Kwadendamme. Toen hij als beginnend prof veel in België koerste, logeerde hij daar regelmatig bij iemand die hem adviseerde daar iets te huren. Jos stond op het punt van trouwen en er was daar genoeg te huur. Het werd een mooie hoekwoning en toen hij die met zijn vrouw aan het inrichten was stonden er ineens twee renners in trainingsoutfit voor de deur. Het waren niemand minder dan Kees Bal en Jan Raas met de vraag of Jos meeging. Zo werd hij direct opgenomen in het Zeeuwse wielerwereldje dat voor buitenstaanders nog wel eens gesloten lijkt. Maar niet voor Jos, want die liep er bij de training nooit de kantjes af en kon zijn metgezellen regelmatig verrekte pijn doen.
Op die manier leerde hij de provincie tot in alle uithoeken kennen en met die kennis wist hij als buitendienstverkoper ook de meest afgelegen horecagelegenheid te vinden. Het bedrijf veranderde enkele malen van naam en eigenaar, maar Jos bleef om zijn klanten te bezoeken en staat nog steeds dag en nacht voor ze klaar. Er is eigenlijk niet zoveel veranderd, het bedrijf heet nu VHC Kreko Groep maar het leveringsprogramma en het klantenbestand zijn ongeveer gelijk gebleven.
In zijn privéleven vond wel een grote verandering plaats, toen zijn huwelijk met een meisje uit Bilthoven na vele jaren strandde. Na een periode als onwennige vrijgezel liep hij Arèke tegen het lijf, die toen als manager in een hotel in Domburg werkte en later zelfstandig ondernemer werd met een Bed & Breakfast in die populaire badplaats. Drie jaar geleden gaven ze elkaar het jawoord. Jos kreeg toen weer last van die wielerbacil die zich ooit in zijn lijf had genesteld. Als nieuwe activiteit binnen het bedrijf van zijn vrouw richtte hij Jos Schipper Adventures op, waarmee hij in de weekenden fietstochten door de provincie organiseert. Het heeft nog geen grote bekendheid, maar zijn fietsavonturen krijgen steeds meer aanhangers. Sportieve fietsers die van het toeren op de Zeeuwse dijken genieten, met de kop in de wind en een voldaan gevoel als ze na gedane arbeid in de Dorsvloer, de Bed & Breakfast van Arèke, verwend worden als in het duurste hotel ter wereld.
Jos Schipper was een goede renner, die in zijn beste jaren tegen de top aanzat, maar niet het geluk had in een echt grote ploeg te mogen rijden. Maar dat heeft hem nooit verdriet gedaan. Hij vindt dat hij er uit heeft gehaald wat er in zat en kijkt terug op een mooie periode in zijn leven. Als hij niet was gaan wielrennen, was hij waarschijnlijk timmerman in de bouw geworden of had hij zijn arbeidzaam leven in de hagelslagfabriek van De Ruijter gesleten. Net als zijn vader. Daar is niks mis mee, maar het wielrennen heeft hem veel meer gebracht. Zoals een schat aan mooie herinneringen aan de tijd dat hij met respect werd bejegend door de groten van het internationale wielerpeloton. Bernard Hinault, Joop Zoetemelk, Jan Raas, Freddy Maertens en Roger De Vlaeminck hebben allemaal geweten waartoe Jos Schipper in staat was.
Fred van Slogteren begon in 1996 na een carrière als copywriter en bedrijfsjournalist een tweede leven in de wielerjournalistiek. Hij werkte voor diverse kranten en tijdschriften, zoals Wieler Revue en Wielerland Magazine. Verder is hij dagelijks actief op internet met de populaire site wielersport.slogblog.nl. Van zijn hand verschenen eerder gedetailleerde biografieën van wielergrootheden als Peter Post (1998), Jan Janssen (2001), Joop Zoetemelk (2005) en Jan Raas (2009). In 2003 verscheen Wielerhelden van Oranje, het door hem geschreven jubileumboek van de toen 75-jarige KNWU.
005 – John Braspennincx * Hoogstraten (B), 24-05-1914 † Zundert, 07-01-2008 * Tourresultaat: 1937 – opgave in de vijfde etappe
In het Belasting & Douane Museum in Rotterdam is nog te zien met welke attributen beroepssmokkelaars in de jaren veertig en vijftig hun vak uitoefenden. Dat was niet misselijk en het wordt je daar duidelijk dat het echte criminelen waren die dat duistere beroep uitoefenden. In de jaren tachtig is een speelfilm gemaakt over zo’n smokkelaar met de titel De Zwarte Ruiter. Die film laat zien dat de smokkelbendes en de douaneteams van toen elkaar regelmatig naar het leven stonden en dat er van beide kanten zware middelen werden gebruikt om de tegengestelde doelen te bereiken.
In die periode, die werd beëindigd toen in het kader van de Europese samenwerking afspraken tussen buurlanden werden gemaakt, hebben nogal wat wielrenners in die bloeiende business een actieve rol gespeeld. Dat viel meestal onder het kopje ´kruimelwerk´, want tien pakjes boter in je plusfour verbergen zal niemand een criminele actie willen noemen. De douaneambtenaren hadden er zelfs lol in om zo’n zogenaamd trainende wielrenner aan te houden en de verdachte in het kantoortje een half uurtje voor de roodgloeiende kachel te laten staan. Na korte tijd liep de boter in straaltjes uit de broekspijpen en lag er een plasje op de vloer waarin je zo een biefstuk kon braden.
Een man als John Braspennincx kun je niet tot die categorie rekenen, want hij droeg de naam Koning der Smokkelaars met ere. Hij was een grote vis, waar de douane permanent jacht op maakte. Bij hem ging het niet om een paar pakjes boter of tabak, maar om grote partijen met gepantserde vrachtwagens, kraaienpoten en scherpschietend wapentuig als gereedschappen. Naar de letter van de wet was D´n Bras een crimineel, die door zijn grote aanpak de Staat der Nederlanden voor tonnen en misschien wel miljoenen heeft benadeeld en daar ook een aantal malen voor heeft gezeten. In latere jaren, toen zijn grensoverschrijdende illegale activiteiten tot het verleden behoorden, is de oud-wielrenner diverse keren geïnterviewd en altijd werd er in een sfeer van romantisch kwajongenswerk nogal lacherig over zijn verleden als smokkelkoning geschreven. De ongekroonde majesteit raakte zelf niet uitgepraat over zijn toenmalig smokkelrijk.
Terwijl toch ook over zijn wielercarrière heel wat te vertellen was, want ook hier verwierf hij zich een vorstentitel: De Koning der Kermiskoersen. In Vlaanderen werden in die jaren enkele van die wedstrijden per week georganiseerd, met vaak meer dan tweehonderd man aan de start en vele Nederlandse beroepsrenners waren daar voor hun inkomsten van afhankelijk. Een kermiskoers is niet hetzelfde als wat in Nederland een criterium wordt genoemd, want alleen de te rijden afstand was al twee keer zo groot. Weliswaar was de draaimolen of de kerk in het dorp ook het middelpunt van het evenement, maar het parcours ging tevens met grote lussen over de slecht onderhouden boerenweggetjes in de omgeving. Met kasseien belegde smalle wegen die door tractoren kapot waren gereden en waar diepe regenplassen kuilen en andere obstakels onzichtbaar maakten. Een parcours voor bikkels en menige coryfee van Parijs-Roubaix heeft in de kermiskoersen het vak geleerd.
Er kwam altijd veel volk op af en voor de coureurs was er veel geld te verdienen. Als je althans in staat was bij de eersten te rijden, want als je na één ronde als honderdste doorkwam, kwam je er niet meer bij en kon je beter afstappen. De uitslagen van al die koersen werden nauwgezet door een krant in een klassement bijgehouden en aan het eind van elk seizoen werd de winnaar bekendgemaakt. Die mocht zich dan een jaar lang Koning der Kermiskoersen noemen. Twee Nederlanders is die eer ooit te beurt gevallen en dat waren John Braspennincx in 1938 en Theofiel Middelkamp in 1950. Beide talentrijke en handige coureurs, die vanwege die laatste capaciteit ook in het smokkelvak tot de elite behoorden.
D´n Flap, zo genoemd vanwege zijn wijd afstaande oren, was een klasbak die twee maal kampioen van Nederland op de weg is geweest. Hij was ook een echte prof en heeft daarom altijd daar gereden waar het meest te verdienen was. Dat waren niet de klassiekers en evenmin de Tour de France. In de sportief weinig aansprekende kermiskoersen verdiende hij daarentegen bakken met geld. Hij was doorgaans een vrolijke man, maar in de koers had beroepsernst prioriteit. Overal waar hij reed stond het zwart van de mensen en om die tevreden naar huis te laten gaan, sloeg de vlam regelmatig in de pan. Het liefst had hij alleen maar dit soort koersen gereden, maar als kampioen van Nederland kon hij het in 1937 niet maken Joris van den Bergh weg te sturen toen die hem uitnodigde voor zijn Tourploeg.
Het werd een deceptie, want al in de eerste etappe werd de explosieve kermiskoerser geconfronteerd met een heel ander wedstrijdverloop dan hij gewend was. Hij paste zich snel aan en eindigde in die openingsrit zelfs als beste Nederlander, maar wel al met negen minuten achterstand. Een gevolg van lekke banden en andere malheur en iedere keer als hij een verse tube moest omleggen, daalde zijn moraal. Hij sukkelde nog enkele dagen door, maar in Genève zakte de moed hem definitief in de schoenen. Vanuit zijn hotelkamer zag hij aan de horizon de Alpenreuzen waar ze de volgende dagen overheen moesten. Nog diezelfde dag spoorde hij met twee van zijn ploegmakkers richting Nederland. Het Touravontuur van D’n Bras had precies vijf dagen geduurd.
Omdat hij eigenlijk geen geldig excuus kon bedenken voor het opgeven van drie van zijn renners, publiceerde de in Nederland achtergebleven ploegleider daags daarna een fantasierijk verhaal in de krant. Volgens Joris van den Bergh was Braspennincx zwaar gehandicapt door een val in de etappe van Lille naar Charleville, waardoor hij ernstig gewond was geraakt aan beide armen en een been. Bovendien, zo schreef de vader van de Nederlandse sportjournalistiek, had D’n Bras in die rit zeven keer een lekke band gekregen en het ernstig met zijn onwillige zadel te verduren gehad.
Terug in Nederland werd de ‘zwaargewonde’ uitvaller door andere journalisten dan ook direct ondervraagd. Omdat hij geen zichtbare verwondingen had en ook niet dik in de zwachtels zat, kon hij niet anders dan het een onzinverhaal noemen, mede omdat hij zich niet kon herinneren Van den Bergh in die vijf Tourdagen te hebben gezien of gesproken. Dat schoot uiteraard bij de ploegleider in het verkeerde keelgat en hij maakte de kampioen van Nederland in zijn volgende artikel met de grond gelijk. Het is niet meer goed gekomen tussen de twee en de naam Braspennincx heeft dan ook nooit meer op de deelnemerslijst van de Tour de France gestaan.
Die naam was al voor hij met wielrennen begon beroemd in de wielerwereld, omdat diverse familieleden hem als coureur waren voorgegaan. Als we de hele dynastie in ogenschouw nemen, was D’n Flap verreweg de meest talentvolle en ongetwijfeld ook de meest kleurrijke. Toen hij in 1937 voor de eerste maal kampioen van Nederland werd, was het die dag drie maal feest bij de familie uit Rijsbergen. Vader Jan Braspennincx werd op diezelfde dag kampioen van Nederland bij de veteranen en Jan Theuns, een weeskind dat op jonge leeftijd in het gezin werd opgenomen en er opgroeide, werd kampioen bij de onafhankelijken. Naast John is ook zijn oom Janus een beroemdheid geweest, zowel als wegrenner als zesdaagsencoureur. Diens glorietijd speelde zich af in de late jaren twintig en de vroege jaren dertig. D’n Ouwe Bras heeft daardoor niet de gelegenheid gehad de Tour de France te rijden, maar zijn rennerskwaliteiten waren groot, dat toont zijn erelijst met maar liefst 544 overwinningen ondubbelzinnig aan.
In de oorlogsjaren raakte D’n Jonge Bras voor het eerst bij het smokkelen betrokken en hoewel dat veel van zijn tijd vergde, reed hij overal waar er koers was. Hij had ook bijna altijd prijs en daarmee bezorgde hij zichzelf een uitstekende dekmantel voor zijn nachtelijke activiteiten. Zijn tweede nationale kampioenschap in 1942 was voor de douane zelfs een overduidelijk bewijs dat hij nooit die Koning der Smokkelaars kon zijn, omdat een kampioen als hij toch zeker elke dag een uurtje of acht moest trainen. Hij gebruikte die dekmantel tot ver na de oorlog tot hij in 1951 op 37-jarige leeftijd met wielrennen stopte. Hij ging daarna gewoon door met zijn smokkelactiviteiten en toen dat door bilaterale afspraken tussen België en Nederland niet lucratief meer was, ging hij verder als handelaar in allerlei goederen.
Hij moest wel, want hoewel hij in die oorlogsjaren kapitalen moet hebben verdiend, raakte hij dat allemaal kwijt door de naoorlogse geldsanering. John Braspennincx is heel oud geworden, want pas op 93-jarige leeftijd passeerde hij de eindstreep van het leven. De laatste jaren was hij geketend aan zijn stoel, maar altijd nog bereid over zijn opmerkelijke verleden te vertellen. Een deels dubieus verleden, maar laten we hem daar zoveel jaar later niet te hard om vallen. Hij was een kind van zijn tijd, waarin het vooral in zijn geboortestreek armoe troef was en velen honger kenden. Als je dan zo dicht bij België woont en je kent alle bospaadjes die naar de andere kant van de grens leiden, dan is de keus niet moeilijk. ‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral’, dichtte Bertolt Brecht en dat zou de Koning der Smokkelaars uit het hart gegrepen zijn.