ED PIELKENROOD – IN DIENST VAN HARE MAJESTEIT EN DE PAARDEN
Publicist Ed Pielkenrood schrijft voor magazines en bedrijfsbladen. Als ghostwriter schrijft de eigenaar van een communicatiebureau ook columns, inleidingen en speeches uit naam van anderen. In zijn vrije tijd organiseert Pielkenrood evenementen en zet hij zich in voor verschillende organisaties, onder andere op het gebied van erfgoed en historie. Vanaf zijn jeugd rijdt hij paard. Bij een bezoek aan het Cavaleriemuseum in Amersfoort raakte hij onder de indruk van de officieren die voor de Tweede Wereldoorlog op hippisch gebied mondiaal een hoofdrol speelden. Met name de grote hoeveelheid materiaal van en over Charles Henri Labouchere trok zijn belangstelling. Bij het doornemen daarvan ontstond als vanzelf het beeld van ruiter, militair en mens Labouchere, dat er om vroeg om opgeschreven te worden.
Eerder schreef Pielkenrood onder andere de boeken Maison d’Essence, een huis met een luchtje over de geschiedenis van het geur- en smaakstoffenbedrijf Polak & Schwarz (IFF), Specerijenmolen de Huisman, samengesteld volgens kruidig recept over de geschiedenis van deze molen in Zaandam en Zaken in Zaandijk over de geschiedenis van een Zaanse ondernemersfamilie.
DE REIS (1912)
Over de gezondheid van zijn paarden aan boord van het schip maakt Charles Labouchere zich wel een beetje zorgen. Een jaar eerder was het weer tijdens de reis zo slecht geweest dat de paarden weinig op het dek konden worden uitgestapt en de meeste dagen in hun box moesten blijven. Het mag een wonder heten dat hun conditie bij aankomst in New York nauwelijks bleek te hebben geleden onder de zeereis. Ondanks zijn zorgen stemt Labouchere direct in met het voorstel van de Koninklijke Militaire Sportvereniging om nogmaals deel te nemen aan het concours dat jaarlijks wordt georganiseerd door de National Horse Show Association of America. De Koninklijke Militaire Sportvereniging, die in 1886 is opgericht om officieren aan te moedigen hun bedrevenheid in onder andere paardrijden en schermen te bevorderen, regelt deelname aan nationale en internationale concoursen en heeft uit New York een uitnodiging gekregen om, net als in 1910 en 1911, ook in 1912 een team af te vaardigen. Samen met ritmeester Van Gellicum en de luitenants Mathon en Coblijn zal Labouchere de Nederlandse driekleur hoog houden in New York.
Hij bewaart uitstekende herinneringen aan zijn avontuur van vorig jaar. Want een avontuur is het geweest. Alles was anders in Amerika. In Nederland worden alle concoursen in de openlucht en bij daglicht gehouden en kunnen ruiters hun paarden in de losrijbaan in alle rust voorbereiden op het parcours. Maar in New York moesten de ruiters ’s avonds rijden bij kunstlicht. In de enorme ovale hal van Madison Square Garden was bovendien geen losrijbaan. De paarden moesten vanuit de stallen onder de hal direct de ring in zonder zich warm te hebben gelopen. Deze omstandigheden waren de ruiters vooraf bekend en daarom hadden ze voor vertrek enige keren geoefend door hun paarden ’s avonds ‘koud’ van stal en bij kunstlicht in de manege van de Militaire Rijschool in Amersfoort te laten springen. Maar of dat genoeg zou zijn, wist geen van de afgevaardigde ruiters toen. Gelukkig bleek het voldoende, want de Nederlanders wonnen niet alleen verschillende individuele prijzen. Ook de landenwedstrijd werd een overwinning voor Labouchere en zijn teamgenoten. Hij hoorde nog het oorverdovend gefluit van het publiek na elke foutloze rit. Dat was geen teken van afkeuring, zoals dat in Nederland gebruikelijk is, maar een beloning en aanmoediging. Sommige paarden werden gek van het geklap, gestamp en gefluit van het enthousiaste publiek. Maar Labouchere had geen moeite gehad om zijn paarden onder controle te houden en dat leken de Amerikanen extra te waarderen. Elke keer als hij de ring binnen reed, werd hij al begroet met dat kabaal. Hij was een van de favorieten van het publiek.
De prijs van de landenwedstrijd, de felbegeerde America Cup, moesten de ruiters helaas achterlaten, want het betrof een door het New Yorkse Hotel Martinique beschikbaar gestelde wisselprijs. De grote zilveren bokaal kan pas mee naar huis als een land twee achtereenvolgende jaren de overwinning behaalt.
Labouchere geniet van het rijden van internationale concoursen en hij bereidt zich daar steeds nauwgezet op voor. Naast zijn werk als cavalerieofficier en het rijden van dienstpaarden, rijdt hij dagelijks zijn wedstrijdpaarden. Dressuur vormt daarbij de basis en die basis moet steeds worden bijgehouden, elke dag weer. Zo worden zijn paarden niet alleen gehoorzaam, maar vooral ook lenig en sterk. Dat is nodig om in een parcours hoogte en breedtesprongen te kunnen afwisselen en om scherpe wendingen en tempowisselingen te kunnen rijden. Daarnaast moet de conditie van zijn wedstrijdpaarden worden opgebouwd, want je kunt een paard niet een zwaar parcours voorzetten waarvoor hij misschien wel de capaciteit heeft maar niet de conditie. Labouchere wil zijn paarden helemaal klaar hebben voordat hij er wedstrijden mee gaat rijden. Natuurlijk begint hij met eenvoudige parcoursen als de paarden nog jong zijn, want ook een springpaard moet langzaam groeien in de sport. In dit leerproces kiest hij zorgvuldig de concoursen, waarbij hij steeds iets meer kan vragen van zijn paarden totdat ze de zwaarste parcoursen aan kunnen. Alles draait bij Labouchere om wederzijds vertrouwen tussen hem en zijn paarden. Hij weet precies wat hij wel en niet van zijn viervoeters kan en mag vragen en zal het langzaam gewonnen vertrouwen van een paard nooit beschamen.
Als autodidact in de paardensport met een aangeboren gevoel voor paardrijden leidt Labouchere zijn wedstrijdpaarden zonder veel hulp op. Bij de cavalerie zijn weliswaar veel instructeurs, maar zij kunnen Labouchere weinig leren. De militaire instructeurs laten hun leerlingen voor en op de sprong als vanouds rechtop in het zadel zitten, waarbij zij de teugels door hun handen moeten laten glijden als het paard zijn hals strekt boven de sprong. Labouchere weet echter dat een paard op de sprong niet alleen over zijn hals moet kunnen beschikken, maar ook over zijn rug. Daarom brengt hij bij het springen intuïtief zijn bovenlijf naar voren, waarbij zijn zit uit het zadel komt, zijn gewicht in de beugels steunt en zijn knieën het scharnierpunt vormen. Deze stijl wordt wel de Italiaanse stijl genoemd, omdat kapitein Frederico Caprilli deze in de militaire rijschool van Pinerolo in Noord-Italië heeft geïntroduceerd en ontwikkeld. Veel buitenlandse officieren gaan naar Pinerolo om zich het ‘springen in verlichte zit’ eigen te maken. In Nederland is Labouchere vanuit zijn gevoel al begonnen met de verlichte zit voordat hij ook maar van Caprilli en zijn methode heeft gehoord. Hij rijdt zijn paarden bovendien altijd volledig verzameld en gecontroleerd naar de sprong, waarmee de kans een foutloos parcours te rijden veel groter is. Door zijn wedstrijdrijdende collega-officieren wordt hij daarom enorm bewonderd. Zij proberen zijn stijl te imiteren, maar dat valt niet mee als je niet hetzelfde ruitergevoel hebt. Toch hebben inmiddels ook enkele andere talentvolle ruiters de weg naar de verlichte zit en controle over hun paard gevonden. Samen met Labouchere vormen zij de top van de cavalerieruiters en vertegenwoordigen zij Nederland op internationale concoursen. Niettemin blijft Labouchere een klasse apart. Zijn ritten zijn niet alleen effectief, maar ook heel mooi om te zien. Beheerst, gecontroleerd en alsof het paard en ruiter geen enkele moeite kost. Zijn talent wordt op alle Nederlandse concoursen door het publiek gewaardeerd en ook in het buitenland krijgt hij veel erkenning. Labouchere is altijd en overal de lieveling van het publiek.
De paarden staan wijdbeens om niet te vallen als de trein langzaam op gang komt. Links en rechts van de grote schuifdeur in het midden van de wagon staan de zes paarden naast elkaar opgesteld in de lengterichting van de wagon. De speciale wagons, die de Nederlandse Spoorwegen inzet voor het transport van paarden, zijn berekend op wel twaalf paarden. De rijdieren van de Nederlandse equipe hebben dus alle ruimte op het eerste traject van de reis naar Amerika. Bij het verlaten van station Amersfoort passeert de trein een aantal wissels waardoor de wagon schokt. Telkens verstappen de paarden om hun evenwicht te bewaren. Als er een zou vallen in het dikke bed van stro zijn er twee oppassers om het paard weer overeind te helpen. Het is geen lange rit naar Rotterdam, waar de SS Noordam ligt te wachten om de leden en paarden van de equipe naar New York te brengen. Toch duurt het enkele uren voordat de trein via het Centraal Station naar de Wilhelminakade in Rotterdam wordt doorgerangeerd. Bij aankomst moeten de paarden nog enige tijd wachten totdat ze kunnen overstappen van de wagon in houten boxen, die op de kade gereed staan voor hun zeereis. Vervolgens worden de houten boxen op het achterdek van de Noordam gehesen en daar vastgesjord. Nadat de boxen gereed zijn en voorzien van een dikke laag stro, mogen de paarden aan boord. Gadegeslagen door de volledige ruiterequipe en vele andere passagiers worden de paarden in hun boxen aan boord gehesen. De wedstrijdpaarden zijn gelukkig heel wat gewend en maken zich niet druk als zij door de lucht zweven. Op het achterdek van het schip worden de boxen stevig vastgesjord om te voorkomen dat ze bij zwaar weer gaan schuiven. Ze zijn bovendien helemaal af te sluiten zodat de paarden niet nat en koud worden als er bij storm zeewater over het dek slaat.
De equipe bestaat uit zes paarden, vier ruiters, twee oppassers en enkele begeleidende militairen. Labouchere is de enige ruiter, die ook in 1911 deel uitmaakte van de springploeg. Hij neemt net als vorig jaar zijn trouwe Ierse ruin Dreadnought mee, waarmee hij ook toen al zeer succesvol was. Bovendien rijdt hij nu Spes, het dienstpaard van collega luitenant Colenbrander die thuis blijft. Spes is eveneens een Iers springpaard, maar wel met een flinke scheut hackneybloed ofwel tuigpaardenbloed. Dat is vooral te zien aan zijn hoge hoofd- en halshouding. Het is een talentvol paard met goede springmanieren, dat internationale ervaring moet opdoen. De zeer betrouwbare Dreadnought is Laboucheres troef. Dit lang gelijnde paard, met een krachtige galop en enorme springcapaciteit, lijkt in de ring wel eens te kalm en laconiek. Toch weet Labouchere hem meestal foutloos naar de finish te sturen. Een snelle tijd maakt de combinatie nooit, maar een nulscore in het basisparcours én in de barage is meestal goed voor een hoge placering.
Amerikaanse officieren maken alleen gebruik van volbloedpaarden en daarom waren de pers en het publiek in de Verenigde Staten het eerste jaar van hun deelname wel lovend over de ruiters uit Holland, maar niet over hun paarden. Men vindt ze lomp en stijf. Dat beeld wordt bijgesteld als de Nederlandse ruiters in 1911 de landenwedstrijd winnen. Vooral Labouchere en Dreadnought maken indruk. Trapman en Van Voorst tot Voorst waren toen zijn teamgenoten, waarbij de laatste met de Ier Black Paddy sprong, die in 1910 nog werd gereden door Coblijn. Nu, in 1912, zijn Coblijn en Black Paddy weer een combinatie. Je zou dus kunnen zeggen dat deze Ierse ruin het meest ervaren paard en de betrouwbaarste factor is in het team. Ook Mathon en Van Gellicum, die al in 1910 deelnamen, zijn weer van de partij. Inmiddels is Van Gellicum bevorderd tot ritmeester en is zijn paard Powerful een stuk sterker geworden. Mathon en zijn dienstpaard Held vormen de reservecombinatie. De ruiters zijn optimistisch over hun kansen bij de landenwedstrijd in New York, maar ten opzichte van de Amerikaanse ruiters beginnen zij met een achterstand. De Nederlandse paarden hebben een lange reis achter de rug voordat ze aan start komen.
Labouchere geniet van de zeereis en het leven aan boord van het varende hotel. Hij heeft op het schip van de Holland Amerika Lijn, net als zijn collega’s, de beschikking over een comfortabele eersteklas hut, waarin voldoende ruimte is voor zijn grote koffers. Daarin zitten onder andere zijn altijd onberispelijke uniformen met bijbehorende petten en laarzen. Bovendien heeft hij kleding mee voor de verschillende officiële lunch- en avondontvangsten die de ruiters in New York staan te wachten. Trouwens, ook aan boord verkleden de leden van de equipe zich enkele malen per dag. Ze worden ’s avonds in ieder geval in vol ornaat aan het diner verwacht. Natuurlijk bemoeit Labouchere zich aan boord het meest met zijn collega’s. Maar hij begeeft zich ook graag onder de andere eersteklas passagiers. Hij geniet van de aandacht die hij krijgt als wedstrijdruiter die zijn land vertegenwoordigt. Het ontspant hem bovendien om ook eens met andere mensen te praten, hoewel die gesprekken ook heel vaak over het leger en de paarden gaan.
Over de verzorging en het uitstappen van de paarden hoeven de ruiters zich niet druk te maken. Dat is een taak van de oppassers Jan Wiersema en Thijs Vrind. Zij delen aan boord een derde klas hut, maar zijn zoveel mogelijk bij de paarden. Het achterdek van de Noordam, waarop de boxen staan en de paarden worden uitgestapt, is taboe voor de passagiers. Alleen de leden van de equipe hebben er toegang. Zij bezoeken de paarden dagelijks en bespreken dan het wel en wee van hun viervoeters met de oppassers. Na acht dagen meert de Noordam af in New York en gaan de paarden in goede conditie van boord.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Geplaatst op 20 november 2015, in Sport en getagd als Ed Pielkenrood - In dienst van hare majesteit en de paarden. Markeer de permalink als favoriet. Reacties uitgeschakeld voor ED PIELKENROOD – IN DIENST VAN HARE MAJESTEIT EN DE PAARDEN.